Nederlands godsdiensthistoricus (Leeuwarden 9 Apr. 1848 Bilthoven 20 Apr. 1920), studeerde te Utrecht theologie, promoveerde aldaar op Methodologische bijdrage tot het onderzoek naar den oorsprong van den godsdienst (1871), werd predikant te Hemmen, daarna hoogleraar te Amsterdam (1878) en te Leiden (1899-1916). Zijn wetenschappelijke werkzaamheid laat zich in tweeën delen; in zijn eerste periode wijdde hij zich vooral aan godsdiensthistorische studiën; in de tweede helft van zijn leven boeiden vooral ethische en algemene geesteswetenschappelijke vragen zijn aandacht.
Oorspronkelijk had hij in het bijzonder zijn werk gemaakt van de studie der Germaanse religie. Maar zijn grote betekenis voor de godsdienstgeschiedenis, een betekenis, die verre buiten de grenzen van Nederland en van zijn eigen periode uitgaat, ligt in het Lehrbuch der Religionsgeschichte, dat hij in 1887/’89 in twee delen het licht deed zien. Behalve door de — toen nog mogelijke — beheersing van het ganse gebied der godsdienstgeschiedenis, is dit boek belangrijk, doordat het de eerste poging brengt tot het geven van een godsdienstfenomenologie. La Saussaye had genoeg zelfbeheersing en critiek om bij de tweede druk (1897) de behandeling van de onderscheiden religies voor het grootste deel aan andere handen dan de zijne toe te vertrouwen.
De vierde druk van het Lehrbuch (Tübingen 1925), onder redactie van Edv. Lehmann en Alfred Bertholet, heeft geen werk van La Saussaye zelf meer opgenomen, maar draagt op de titel nog steeds zijn naam (gewoonlijk wordt het boek afgekort als Chant.). Chantepie de la Saussaye mag, met C. P.
Tiele, onder de grondleggers van de godsdienstgeschiedenis gerekend worden. De tweede periode van zijn leven was voor het protestants-godsdienstig leven in Nederland van groot belang. Een der voormannen der ethische theologie, wist hij door zijn fijne smaak, zijn fabelachtige belezenheid en zijn scherp oordeel veel bij te dragen tot de vorming der huidige theologengeneratie.Bibl.: Geestelijke Stroomingen (1907, 2de dr. 1914); Portretten en Kritieken (1909); Het Christelijk Leven (2 dln, 1910, 1912; 3de dr. herzien door Roessingh 1922, 1923); Geschiedenis van den godsdienst der Germanen (1900; Engelse vert. 1902); Het leven van Nicolaas Beets beschreven (2 dln, 1904).
Lit.: K. H. Roessingh, P. D.
Ch. de la S. (in: Verzam. Werken van K. H. Roessingh, II ,1926, blz. 459-471); Gedenk boek v. d.
Univ. v. Amst. (1932), Aanhangsel.