Italiaans taalonderzoeker en schrijver (Florence 1495 24 Aug. 1555), zoon van een gunsteling van Giuliano di Medici, hertog van Nemours, wijdde zich jong aan de letteren, na zich ettelijke canonicaten als materiële achtergrond te hebben verzekerd. Hij was tevens de eerste custos der Laurenzianaboekerij.
Steeds afzijdig van alle wereldlijk bedrijf, leefde hij geheel voor zijn studies. In de strijd om de oorsprong der Italiaanse taal nam hij een zelfs in zijn tijd nogal bespot standpunt in, nl. dat het Italiaans herkomstig was uit het Etruskisch, en dit weer uit het Aramees. Daarentegen oefende hij een weldoende invloed op het geleerde leven in Florence uit als lid en (1546) bestuurder der Florentijnse Academie. Hij schreef verzen en las over Dante, maar zijn roem dankt hij aan zijn geschiedenis van Europa (Storia dell’Europa), een werk waarmee hij begon vóór 1547 en dat hij voortzette tot het zevende boek; het behandelt geen contemporaine geschiedenis maar loopt ongeveer van de helft der 9de tot de helft van de 10de eeuw en was het eerste werk in het Italiaans, dat historie behandelt ver buiten de grenzen van één enkele natie.
Zijn rijkste bron is kennelijk de Antapodosis van Liutprand geweest.MR H. VAN DEN BERGH
Bibl.: uitg. der Storia d. A. Gotti (Firenze 1864); G. Kirner, Sulla storia dell’Europa di P.F.G. (Pisa 1889); E.
Mele, Le fonti spagnuole della St. d’Eur. del G., in Giorn. stor. LIX, 1912; G. L. Luzzatto, L’arte di P.F.G., in Convivium VI, 1934.
Lit.: C. Valacca, La vita e le opere di messere P.F.G., dl 1: 1495-1541 (Bitonto 1898).