Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Philippe François Nazaire FABRE d’ÉGLANTINE

betekenis & definitie

Frans dichter en een van de mannen van de Omwenteling (Carcassonne 28 Juli 1750 - Parijs 5 Apr. 1794), verwierf bij de Jeux floraux (bloemspelen) te Toulouse de prijs van de wilde roos (églantine), zodat hij deze naam bij de zijne voegde. Hij werd acteur, kwam in 1787 in Parijs, waar in 1790 zijn comedie Le Philinthe de Molière ou la Suite du Misanthrope, waarin Alceste een republikein is geworden en Philinte een egoïstische aristocraat, succes had.

Bij het uitbarsten van de revolutie verbond hij zich met Desmoulins, Lacroix en Danton, en werd in 1792, toen Danton minister van Justitie werd, diens secretaris. Als afgevaardigde van Parijs werd hij lid van de Conventie, vervolgens van het Comité de Sûreté générale (26 Mrt 1793). Hij kwam met de gedachte, nationale schouwburgen te stichten en de 10de Mrt 1794 werd het Théâtre français dan ook een Théâtre du Peuple. Hij schreef in het geheel 17 stukken; de namen van de republikeinse kalender zijn van hem afkomstig; ook de woorden van het bekende liedje II pleut, il pleut, bergère (1780) (muziek van de componist Simon). In 1794 werd hij o.a. met Danton en Camille Desmoulins, beschuldigd van corruptie en het smeden van een samenzwering, terechtgesteld. DR G. G. ELLERBROEK

Bibl.: L’étude de la Nature, poème à M. le Comte de Buffon (1783); Le convalescent de qualité ou L’aristocrate (1791); L’intrigue épistolaire (1791); Les Précepteurs (geïnspireerd door de Emile van J. J. Rousseau, 1799); Auguste (treurspel) (1787); Œuvres mêlées et posthumes (1802, 2 dln) ; Correspondance amoureuse (1796).

Lit.: V. Fournel, F. d’E., le comédien, l’auteur dramatique et le révolutionnaire, in: Rev. des Questions Historiques (1893); H. d’Alméras,Fabre d’Eglantine (1906) ; Alb. Mathiez,L’Affaire de la Compagnie des Indes (1920); Idem, La corruption parlementaire sous la terreur (1927); J. Heressay, Le Monde des Théâtres pendant la Révolution (1922); L. Jacob, Fabre d’Eglantine, chef des fripons (1946).

< >