(Amsterdam 21 Oct. 1827 - Kessel-Loo bij Leuven 1 Febr. 1904), broeder van Josephus Albertus, was van 1864-1870 leraar te Maastricht en vervolgens hoogleraar te Leuven in de letteren en de geschiedenis. Van 1887-1900 was hij redacteur van het door zijn broeder gestichte tijdschrift De Dietsche Warande, dat sedert 1900 onder de titel Dietsche Warande en Belfort verschijnt.
Bibl.: De H. Willibrordus, apostel der Nederlanden (1861); Karel de Groote en zijne eeuw (1867); La civilisation chrétienne en Belgique (1875); De Vroolijke historie van Ph. van Mamix, heer van S. Aldegonde, en zijne vrienden (1876); Een blik op de aloude Vlaamsche lettervruchten (1876); De Gestichten van Liefdadigheid in België, van Karel den Groote tot aan de 16de eeuw (met goud bekroond, 1883); Over Duidelijkheid in de Kunst (1898); benevens opstellen in onderscheidene binnen- en buitenlandse tijdschriften.
Lit.: Leo van Heemstede, Paul Alberdingk Thijm, Ein Lebensbild (Freiburg i.B. 1909).