Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Peter philip van bosse

betekenis & definitie

Nederlands staatsman (Amsterdam 16 Dec. 1809 - ’s-Gravenhage 21 Febr. 1879), heeft zich na 1848 zeer verdienstelijk gemaakt door een nauwkeurig en zuinig beheer der Nederlandse financiën. Hij studeerde in de rechten te Amsterdam en Leiden, promoveerde in 1833, vestigde zich als advocaat te Amsterdam, maar werd in 1845 referendaris bij het ministerie van Financiën.

In de dagen der grondwetsherziening werd hij tijdelijk met de portefeuille van Financiën belast (3 Juni - 21 Nov. 1848) en sindsdien heeft hij die functie nog vijf maal bekleed: 1848-1849 (min.-Donker Curtius), 1849-1853 (min.-Thorbecke), 1858-1860 (min.-Rochussen), 1866 (min.-Fransen van de Putte), 1868-1871 (min.-Van Bosse-Fock). Hij onderscheidde zich in deze ministeries niet alleen door zijn werkzaamheid, grote nauwkeurigheid en stipt beheer, maar diende ook verscheidene belangrijke wetsvoorstellen in. In 1850 hervormde hij het stelsel van in- en uitvoerrechten in liberale zin en maakte daarmee een begin met de vrijhandel {z scheepvaartwetten), in 1869 bracht hij de moderne organisatie van Nederlands posterijen door de postwet, waarbij het briefport belangrijk werd verlaagd en het dagbladzegel werd afgeschaft. Het muntstelsel verbeterde hij door de muntwet.Behalve het ministerschap van Financiën heeft hij ook nog twee maal de portefeuille van Koloniën aanvaard: 1871-1872 (3de min.-Thorbecke) en 1877-1879 (min.-Kappeyne van de Coppello). Voorts is hij lange tijd lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal geweest (1853-1858, 18601866 en 1867-1868). Hij behoorde tot de gematigde Liberalen. Hij was als financieel organisator zo bekend, dat keizer Frans Jozef* hem in 1865 raadpleegde over een hervorming der Oostenrijkse financiën.

< >