genaamd, It. schilder (Verona 1528-Venetië 19 Apr. 1588), heeft een groot homogeen oeuvre nagelaten, dat een grote vaardigheid en een wereldse, onmystieke geest verraadt. Zijn klare, ruime, evenwichtige composities zijn vrolijk, kleurrijk en werken sterk decoratief.
In koele heldere kleuren schilderde hij met het grootste gemak zijn feestelijk opgevatte voorstellingen in ieder gewenst verkort. Met illusionnistische middelen schiep hij ruimten en verten, die pas Tiepolo, in de 18de eeuw, weer te voorschijn zou toveren. Hij was in Verona leerling van zijn oom Badile, vestigde zich in 1553 in Venetië, waar zijn vroege werken invloed van het Maniërisme vertonen, o.a. van Parmeggianino en Giulio Romano: schilderingen in S. Sebastiano, 1554-’56 en van de familie Cuccina (voor Wereldoorlog II te Dresden). In I56O-’61 was hij te Rome. Zijn belangrijkste schilderingen ontstonden in de jaren ’Go, te beginnen met de fresco’s in de Villa Barbaro Giacomelli te Maser (1560); vervolgens Madonna met Heiligen (1563, Ven.
Acad.); Bruiloft te Canaa (1563, eertijds Dresden); Emmaüsgangers (Parijs, Louvre); Familie van Darius (Londen, Nat. Gall.), Aanbidding der Koningen (Venetië, Acad.).De grote feestmaaltijden, waartoe het Maal in het huis van Simon (Venetië, Refectorium van S. Sebastiano) en een andere versie hiervan in het Louvre, evenals het Maal in het huis van Levi (Ven., Acad.) behoren, zijn in de jaren ’70 ontstaan. De beroemdste is die in het huis van Levi (1573), waar een feestelijk gebeuren in volle luister is weergegeven, zonder religieuze bijgedachte, wat de schilder dan ook moeilijkheden met de Inquisitie bezorgde. Zijn laatste werk is De Verheerlijking van de stad Venetië, een plafondschildering in het Dogenpaleis (i58o-’85). De zware architectuur, de zeer vele figuren, de grote bewogenheid van de onderste zone, die in de bovenste door de getordeerde zuilen en wolken wordt overgenomen, zijn elementen die de Barok reeds aankondigen. Zijn gehele leven heeft hij ook portretten geschilderd, die echter de geestelijke diepte missen, die men bij Titiaan of Tintoretto vindt. Na zijn dood werd het atelier voortgezet door zijn broeder Benedetto en zijn zoons, Gabriele en Carletto.
F. B. DE VRIES
Lit.: G. Fiocco, P. V. (Paris 1928); A. Venturi, P. V. (1928); Catalogo delle Opere, a cura di R. Pallucchini, met voll. bibl. (i939); A.
Orliac, V. (Paris 1941); R. Pallucchini, P. V. (Milano 1943).