Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

ELECTRICITEITSBEDRIJVEN

betekenis & definitie

De electriciteitsbedrijven, in Nederland gewoonlijk gemeentelijk of provinciaal eigendom, omvatten diverse zeer uiteenlopende afdelingen, die in de loop der jaren door de sterke groei van het electriciteitsdebiet alle van groot belang voor het bedrijf en voor de gemeente of provincie zijn geworden. Zo heeft men allereerst de technische kant van het bedrijf, en daarnaast het administratieve, financiële en economische gedeelte.

Zoals in elk bedrijf door de technische aard daarvan de andere afdelingen weer haar eigen typische, van andere soorten industrie afwijkende, bijzonderheden hebben, zo zijn ook de administratieve en economische aspecten van een electriciteitsbedrijf — in de loop der jaren bleek dit eerst — aan vaak andere eisen gebonden dan bij de indertijd bekende industrieën. Wat de technische inrichting betreft, zo heeft men de electriciteitsfabriek* met haar mechanische en electrische inrichtingen, verder het kabelnet, eventueel bovengrondse netten en/of koppelverbindingen met andere centrales, verdeel- en verbindingsleidingen dus, en de transformatorstations bij de afnemers, en verder de huis-, winkel-, kantooren fabrieksaansluitingen, nodig om de energie bij de verbruikers te brengen. Dit zijn geheel verschillende takken van techniek, die hier moeten worden bestudeerd en toegepast; daarbij komt, dat ook de storingsdienst, het steeds weer controleren van de beveiligingen ook, een punt van grote zorg uitmaakt, daar een ononderbroken electriciteitslevering moet worden bereikt; verder moet doelmatige propaganda worden gemaakt, moeten afnemers worden gewonnen, vnl. door een goede tariefpolitiek, en zo is het dus begrijpelijk, dat de directie van een dusdanig bedrijf voor omvangrijke, uiteenlopende en niet zo heel eenvoudige vraagstukken staat. Het is daarom niet te verwonderen, dat die bedrijven van elkaars ervaringen gingen profiteren en hun denkbeelden op allerlei gebied gingen uitwisselen. En zo waren in het begin van deze eeuw vele der Nederlandse electriciteitsbedrijven lid van de Vereinigung der Elektrizitätswerke, totdat in 1913 hier te lande werd opgericht de Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland (V.D.E.N.), die ten doel had een engere samenwerking tussen de bedrijven te verkrijgen en het aaneensluiten der netten te bevorderen, terwijl tevens de gelegenheid geschapen werd, de verschillende problemen gemeenschappelijk te bestuderen. De wenselijkheid van statistieken en de veiligheidsvoorschriften werden onderzocht en reeds in 1916 zag de eerste publicatie Electriciteitswetgeving der vereniging het licht. Verschillende andere vraagstukken werden bestudeerd en de resultaten daarvan gepubliceerd. Zeer belangrijk was het initiatief, dat de vereniging nam ten aanzien van het onderwijs in de electriciteit op de lagere school, in hoofdzaak ter bestrijding van de gevaren, die de steeds toenemende toepassing der electriciteit met zich bracht.Verder verschenen verschillende rapporten der commissie voor hoogspanningslijnen, met name voorschriften betreffende de eisen, waaraan leidingen voor ultra hoge spanningen moeten voldoen, dit ter voorbereiding zowel van de koppeling der electriciteitsfabrieken als van het opvoeren van de spanning der eigen netten, geboden door de steeds stijgende afzet van electriciteit. De vereniging hield zich steeds bezig met economisch-technische vraagstukken; voor een gedetailleerd overleg over zuiver technische vraagstukken en eventuele nieuwe constructies was slechts zelden gelegenheid. Teneinde in deze leemte te voorzien, heeft de vereniging bijeenkomsten van bedrijfsingenieurs georganiseerd, die ook door de leden zelf worden bijgewoond en waarin de technische kwesties worden behandeld. De gehouden voordrachten zijn bijna steeds geheel of in uittreksel in het tijdschrift Electrotechniek gepubliceerd. In 1923 werd de zgn. beveiligingscommissie ingesteld, die tot taak had, eisen op te stellen, waaraan de beveiligingsinrichtingen, om in alle opzichten aan de Nederlandse toestanden te zijn aangepast, moeten voldoen en de bestaande inrichtingen aan deze eisen te toetsen en tevens de wegen en zo mogelijk de middelen aan te geven, waardoor men tot verbetering van die veiligheidsinrichtingen zou kunnen geraken.

Naarmate de electrische toepassingen toenamen, deed zich steeds sterker de wenselijkheid gevoelen van voorschriften en keuringseisen, waaraan de installaties en apparatuur zouden moeten voldoen. De eerste onderzoekingen waren op het gebied van hoogspanningskabels. In 1921 werd een aantal eisen opgesteld, die sedert nagenoeg ongewijzigd algemeen ingang gevonden hebben. De V.D.E.N. ging voort met het keuren van enkele materialen en in 1925 werd het eerste keuringsmerk verleend. Uit deze keuringscommissie der V.D.E.N. ontstond in 1927 de Keuringsdienst van Electrische Materialen te Arnhem (K.E.M.A.), die ten doel had, het gebruik van ondeugdelijke toestellen en materialen op electrotechnisch en aanverwant gebied zoveel mogelijk te voorkomen. Haar keuringsmerk wordt dan ook reeds door bijna alle centrales voorgeschreven. Overleg met de regering om dit keuringsmerk bindend te maken is sinds jaren gaande.

In Oct. 1937 had de K.E.M.A. een kortsluithuis in bedrijf, uitgerust met een kortsluitgenerator van 600 000 kVA vermogen voor driephasige symmetrische afschakeling, ten doel hebbende om energieschakelaars van groot vermogen te beproeven. Tevens was een stootgenerator voor maximaal 3 millioen volt bij serieschakeling van 72 condensatoren opgesteld, welke stootgenerator bij ontlading van alle condensatoren in parallelschakeling ruim 300 000 ampère kon leveren.

Van beide inrichtingen werd door de Nederlandse en buitenlandse industrie druk gebruik gemaakt, maar beide werden door de Duitsers in en na 1940 verwijderd of grotendeels verwoest. Dank zij grote inspanningen zal in het voorjaar 1950 de kortsluitgenerator weer in bedrijf komen, en is in 1948 reeds weer een stootspanningsgenerator voor een millioen volt in bedrijf gekomen, terwijl een tweede voor 300 000 volt eveneens weer in bedrijf komt.

Het V.E.H.I., het Verbond van Electrotechnische Handel en Industrie is opgericht in Oct. 1926 met het doel door samenwerking tussen de verschillende groepen van de Nederlandse handel en industrie op electrisch gebied de gemeenschappelijke belangen der groepen te behartigen. O. a. werd een rapport uitgebracht over de te nemen maatregelen tot verbetering van het installateursbedrijf.

Daar de toestemming tot het uitvoeren van electrische installaties niet wettelijk geregeld was, werden veel installaties uitgevoerd door ongeschoolde krachten, met het gevolg, dat de nodige waarborg voor bedrijfszekerheid en inachtneming van de voorschriften niet aanwezig waren. De commissie stelde de eisen op, waaraan de installateurs zouden moeten voldoen en gaf de weg van uitvoering aan. De publicaties en het werk der commissie hebben er toe geleid, dat per 1 Jan. 1933 de V.E.H.I.-regeling voor erkenning van installateurs voor ca 240 gemeenten van kracht is verklaard. De installateur, die na een met goed gevolg afgelegd examen erkend wordt, krijgt het recht het V.E.H.I.-schild te voeren.

De verkoop van verbruikstoestellen door de electriciteitsbedrijven werd eveneens onderzocht met het doel de prijzen, waarvoor de installateurs kunnen leveren, in overeenstemming tussen de electriciteitsbedrijven en de installateursorganisatie vast te stellen, zonder dat daardoor het publiek de voordelen moet derven of de installateur oneerlijke concurrentie wordt aangedaan.

Wellicht zal veel van wat het V.E.H.I. vóór Wereldoorlog II heeft voorbereid en behandeld in de toekomst door de Bedrijfsgroep Openbare Nutsbedrijven worden overgenomen, dus door of in overleg met de regering werden behandeld.

< >