Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OLDENBURG

betekenis & definitie

(1), voormalig groothertogdom, later vrijstaat, bestond behalve het 5382 km2 grote hertogdom Oldenburg uit het voormalige vorstendom Lübeck (542 km2) in Holstein en het vroegere vorstendom Birkenfeld in de Hunsrück (503 km2).

Het eigenlijke (hertogdom) Oldenburg maakt thans deel uit van het Land Nedersaksen, waarbinnen het nog een afzonderlijk Verwaltungsbezirk vormt. Het aantal inwoners van het Verwaltungsbezirk bedraagt (1946) 145 180, waarvan ca ¾ Evang. en ¼ R.K., vnl. in het Z. De bevolking is Nedersaksisch; Saterland vormt daarin een eiland van Friessprekenden.

Het is in hoofdzaak een vlak en merendeels uit ,,geest”land (heide, zand en veen), doch aan de Jade en Wezer uit vruchtbare „mars”landen bestaand gebied. Alleen in het Z. verheffen zich de Dammerbergen tot 85 m. De kust is een waddenkust. Langs de rivieren beschermen dijken de landen tegen overstroming.

Van de rivieren zijn de Wezer (grotendeels grensrivier), de bevaarbare Hun te, de Hase en de Leda (de beide laatste zijrivieren van de Eems) het belangrijkst. Van de kleine kustrivieren, die door uitwateringssluizen in zee uitmonden, is de Jade de voornaamste. Talrijke kanalen dienen tot waterafvoer en voor de scheepvaart, vooral het in 1894 geopende Hunte-Eemskanaal. Tot de meren behoren het Dümmermeer, waardoor de Hunte stroomt, het Meer van Zwischenahne en het Grote Bullenmeer.

Hoofdmiddel van bestaan is vanouds de landbouw. Inzonderheid de marsen leveren goede tarwe-oogsten. Daarenboven verbouwt men rogge, haver. Aardappelen en boekweit zijn de hoofdvruchten van de zand- en veengebieden. De veehouderij is vnl. ontwikkeld in de kleigebieden en omvat naast rundveehouderij vnl. paardenfokkerij.

De turfgraverij heeft nog een grote omvang. De industrie van de kleigebieden omvat steenbakkerij. Verder is de industrie vnl. geconcentreerd in de steden? Delmenhorst (wol, linoleum, margarine), Nordenham (hoogovens, scheepsbouw) en Oldenburg. De scheepvaart is vooral ontwikkeld in Nordenham en Brake (graanvervoer).

Lit.: E. Pleitner, O. im 19. Jahrh., 2 dln (1899-1900); G. Rüthning, Oldenb. Gesch., 2 dln (1911); Oldenb. Urkundenbuch, hrsg. v.

D. Kohl u. G. Rüthning, 6 dln (1914-1932); G. Sello, Die territoriale Entwickl. des Hzgt. O. (1917); D.

Rüthning, Landesk. des Gr. Hzgt. O., 4de dr. (1918); D. Kohl, Gesch. des Oldenb. Landes (1925).

(2), Westduitse stad in het Land Nedersaksen, hoofdstad van het voormalige groothertogdom Oldenburg, met (1952) 121 680 inw. (1939 78000; 1945 102000), van wie 79 pct Evang., 16 pct R.K. en 5 pct andersdenkenden, is gelegen aan het kruispunt van spoorwegen (Groningen -) Leer - Bremen en Wilhelmshaven - Osnabrück. Oldenburg ligt voorts aan de Hunte en aan het Küstenkanaal en bezit een transitohaven, bereikbaar voor kleine zeeschepen.

De stad bestaat uit een stadskern met oude nauwe straten en een uitgestrekte breed aangelegde villawijk.Van de wandelparken, welke veelal de plaats van de voormalige wallen innemen, zijn vooral bekend de Evertsenholz en de Schlossgarten (in 1804 door hertog Peter Friedrich Ludwig in Engelse stijl aangelegd). Oldenburg bezit een oud-groothertogelijk slot in Renaissance-stijl (1607-1620), de Gothische I3de-eeuwse Lambertikirche en enige musea. De stad, oorspronkelijk zetel van de graven van Oldenburg en sedert 1777 hertogelijke residentie, is thans vnl. ambtenarenstad en marktplaats voor graan en vee (grote paardenmarkten). De industrie omvat o.m. de fabricage van levens- en genotmiddelen, bier en brandewijn, glas, machinerieën, aardewerk, pharmaceutische en electrische artikelen, telefoonapparaturen, textiel.

Oldenburg, in 1108 voor het eerst genoemd, ontstond uit een dorp bij een grafelijke burcht, kreeg in 1345 stedelijke rechten en had in de 16de eeuw belangrijke koophandel. In Wereldoorlog II bleef de stad nagenoeg onbeschadigd en werd 3 Mei 1945 door Canadese strijdkrachten bezet.

GESCHIEDENIS

Het graafschap Oldenburg verschijnt in de 12de eeuw. In de 13de eeuw begonnen de graven met de verovering van het zgn. Stedingerland. In 1448 werd de oudste zoon van de toenmalige graaf Diederik de Gelukzalige als Christiaan I tot koning van Denemarken gekozen. Van die tijd af regeerde de oudste tak van het Huis Oldenburg in Denemarken (tot 1863), de jongste in Oldenburg. Op het eind van de 15de en in het begin van de 16de eeuw werden de rest van Stedingerland en Butjadingerland veroverd.

Kort daarop werd de Hervorming ingevoerd. In 1575 kwam Jever en in 1624 Kniphuizen bij Oldenburg. In 1667 stierf het grafelijke geslacht uit. Oldenburg werd met Denemarken in een personele unie verenigd (tot 1773); Jever kwam aan Anhalt-Zerbst. Na de bijlegging van de eeuwenoude twist der Deense Oldenburgers met het Huis Holstein-Gottorp, dat middelerwijl in Rusland aan de regering gekomen was, kwam Oldenburg in 1773 aan grootvorst Paul (de latere tsaar Paul I). Deze schonk Oldenburg (dat in 1777 hertogdom werd) aan zijn neef, de bisschop van Lübeck.

Na diens dood (1785) kwam het weer aan een neef, Peter Frederik Lodewijk, die de stamvader van een nieuw Huis Oldenburg werd. Door de „Reichsdeputationshauptechluss” van 1803 werd het sticht Lübeck met Oldenburg verenigd (exclave), evenals enig Hannoveraans en Munsters gebied. In 1808 sloot Oldenburg zich bij de Rijnbond aan, van 1810-1813 was het bij het Franse keizerrijk geannexeerd. Door het Wener Congres werd Oldenburg als groothertogdom lid van de Duitse Bond. Tsaar Alexander I stond Jever, dat hij geërfd had, aan Oldenburg af (1818), dat in 1817 het graafschap Birkenfeld als tweede exclave verwierf. Op 18 Febr. 1849 kreeg het een zeer democratische constitutie, die echter op 22 Nov. 1852 in conservatieve geest werd herzien.

In 1853 werd het latere Wilhelmshaven als oorlogshaven aan Pruisen afgestaan; in 1854 sloot Oldenburg zich bij het Duitse tolverbond aan en gedurende de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog van 1866 streed het aan de zijde van Pruisen; het werd na de overwinning lid van de Noordduitse Bond en in 1871 van het Duitse Rijk. Op 13 Nov. 1918 moest de laatste groothertog Frederik Augustus (1900—1918) afstand doen, daartoe gedwongen door een matrozen-brigade uit Wilhelmshaven. De stoker Bernard Kuhnt riep een Republiek Oldenburg-Oostfriesland uit. Totdat Noske orde schiep, was Oldenburg een der meest chaotisch-geregeerde Duitse staatjes. 17 Juni 1919 kreeg het een democratische constitutie. Reeds in 1932 behaalden de nationaal-socialisten de volstrekte meerderheid in de Landdag. In 1933 kwam een Rijksstadhouder aan het hoofd van het Land te staan.

Het volgend jaar verloor Oldenburg de resten zijner souvereiniteit. Kort daarop vond een grenswijziging plaats, waarbij de exclaven verloren gingen. Begin Mei 1945 bezetten de Geallieerden het land. dat op 1 Nov. 1946 bij Nedersaksen werd gevoegd.

Lit.: Rüthning, Oldenburgische Geschichte (2 dln, 1911); D. Kohl, Geschichte des Oldenburger Landes (1925).

< >