Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OEKRAÏNE

betekenis & definitie

(beter Oekrajina d.i. „randgebied” of „grensland”; officieel: Oekrainse Socialistische Sovjet-Republiek; U.S.S.R.), groot 577 000 km2 met 40,5 millioen inw., omvat het zuidelijk deel van Rusland en strekt zich van de Zee van Azov en Zwarte Zee over de Karpaten tot de Tisza in het W. uit.

BODEMGESTELDHEID

De Oekraine is vrijwel geheel laagland, waarin enige zgn. landruggen, nl. de Westrussische, de Centrale en de Zuidrussische. De Karpaten en het Karpatenvoorland in het N. vormen de enige hogere delen. Men kan 5 verschillende natuurlijke gebieden onderscheiden: de Polesije (een laag, zandig, bebost gebied met uitgestrekte moerassen) in het N. en N.W.; de woudsteppen in het midden; de eigenlijke steppe in het Z.; het Karpatenvoorland in het W.; de Karpaten en het gebied ten W. daarvan. Het land wordt doorsneden door de grote zuidwaarts gerichte rivieren Dnjestr, Boeg, Dnjepr en Donjets (een zijrivier van de Don), waarvan de bevaarbaarheid mede door eeuwen lange verwaarlozing veel te wensen overlaat. De drukste scheepvaart bezit de Dnjepr, op de andere is deze onbeduidend. Des winters wordt alle scheepvaart wekenlang door het ijs onderbroken.

Het klimaat bezit de kenmerken van een streng vastelandsklimaat met hete zomers en zeer koude winters, terwijl de regenval niet overal voldoende is om landbouw mogelijk te maken; vooral het Z.O. gedeelte van het land is droog. In Sept. 1950 is besloten door kanaalaanleg en aftapping van de Dnjepr een gebied van 2 millioen ha in het Z. van de republiek, met inbegrip van het noordelijk deel van de Krim, van het benodigde bevloeiingswater te voorzien.

De bodem is rijk aan delfstoffen (ijzer, steenkool, zout). Voor ijzer staat Kriwoi Rog (Krywyj Rih) bovenaan; het Donjetsbekken beslaat 25 000 km en levert ca 60 pct van de gehele Russische kolenproductie.

BEVOLKING

Oekraine neemt de 2de plaats in onder de unierepublieken wat betreft bevolkingsgrootte en economisch potentieel. De republiek is het dichtst bevolkte gebied van geheel Rusland, al is deze dichtheid in de onderscheiden delen verschillend. De grootste concentratie treft men aan in het W. langs de voet van de Karpaten; het dunst bevolkt is het noordelijk deel. Ongeveer een derde van de bevolking leeft in stedelijke centra. De republiek heeft 15 steden met meer dan 100 000 inw. en meer dan 40 steden met meer dan 50 000 zielen. De grote centra liggen vooral in het Donjetsbekken (Donbas), langs de Dnjepr en de boorden van de zee en in het westelijk deel.

De bevolking bestaat voor 80 pct uit Oekrainers of Klein-Russen; dan volgen in aantal de Groot-Russen, die hoofdzakelijk in het noordelijk deel en de Donbas worden aangetroffen, Wit-Russen in het N.W., Polen in het W., Bulgaren in het Z.W. Wolga-Tataren zijn er in het Donjetsbekken.

MIDDELEN VAN BESTAAN

De landbouw speelt een grote rol. De bodem is zeer vruchtbaar, want het land behoort grotendeels tot het gebied der beroemde Zwarte Aarde. Van de oppervlakte productief land is 64 pct akkerland, 8,5 pct grasland en weiden, 7,6 pct bos. Oekraine brengt ⅓ , van al het graan in U.S.S.R. voort en 2/3 van alle suiker. Naast het graan en de suikerbieten moeten ook nog zonnebloemen, katoen en tabak genoemd worden. De ooftteelt is van grote betekenis. In de nabijheid van de grote steden vindt men tuinbouw en zuivelbereiding; pluimveeteelt is algemeen.

De industrie is gegrondvest op de kolen van het Donbekken en het ijzererts van Kriwoi Rog. De ijzer- en staalfabrieken liggen merendeels in het westelijk deel van de Donbas, in het gebied van Kriwoi Rog en langs de Dnjepr. De machinefabrieken leveren vooral installaties voor de mijnen en de staalbedrijven, verder locomotieven, landbouwmachines, tractoren, turbines en electrische motoren. Er is scheepsbouw in Nikolajew, Cherson en Kiew. De chemische industrie heeft een grote vlucht genomen. Minder ontwikkeld is de textielindustrie, daarentegen wel weer de bereiding van voedingsmiddelen.

Van belang voor de industriële ontwikkeling was de ingebruikstelling in 1932 van de waterkrachtcentrale Dnjeprostroj. Daaromheen ontstonden hoogovens en chemische bedrijven.

Oekraine bezit het dichtste spoorwegnet van de U.S.S.R. met Lwow, Kiew en Kharkof als de voornaamste centra; van grote betekenis is de nieuwe directe verbinding van het Donbekken met Moskou. Havens aan de Zee van Azof zijn Osipenko en Zhdanow, aan de Zwarte Zee Cherson, Nikolajew en Odessa. Oekraine exporteert steenkool, ijzer en staal, graan, zout, suiker; ingevoerd worden textiel uit het gebied Moskou en uit Iwanowo, fijne instrumenten uit Moskou en Leningrad, hout, petroleumproducten uit Grozny (per spoor en door een pijpleiding) en uit Bakoe (via Batoemi) en vis van de Beneden-Wolga. De republiek is verdeeld in 25 oblasts. De voornaamste plaatsen (inwonertal 1939) zijn: de hoofdstad Kiew (850 000 inw.), Kharkof (834 000), Odessa (604 000), Dnjepropetrowsk (501 000), Stalino (462 000).

Lit.: M. Hrushevskij, A History of the U. (uit het Russisch; New Haven 1943); W. H. Chamberlain, The U. (1945).

Taal en Letterkunde



TAAL

Het Oekrains vormt met het Grootrussisch en Witrussisch de Russische of Oostslavische groep der Slavische talen. St. von Smal-Stockyj heeft deze enge verwantschap der drie Russische talen bestreden, maar weinig adhaesie gevonden. De naam Oekrains heeft in de 20ste eeuw meer en meer de synoniemen Kleinrussisch en Roetheens verdrongen. De karakteristieke eigenaardigheden van het Oekrains, speciaal de rekking van e en o in gesloten syllaben en de daarop gevolgde kwalitatieve verandering dezer gerekte klinkers, zijn sedert de 12de resp. 13de eeuw in Galicisch-Wolynische teksten aanwijsbaar. De taalgrens tussen Grootrussisch en Oekrains is duidelijk en scherp, terwijl in westelijker streken de overgang van het Oekrains naar het Witrussisch geleidelijk is. Hier bestond vanouds taalcontinuïteit; tussen Grootrussisch en Oekrains echter niet. Een belangrijk verschilpunt tussen Oekrains en Grootrussisch is, behalve de reeds genoemde klinkerrekking, de Oekrainse harde consonant-uitspraak vóór Slavische e en i.

Men onderscheidt in het Oekrains 4 hoofddialecten, t.w. Noordoekrains, Oostoekrains, Westoekrains en het Karpatendialect. De taal vertoont meer Poolse en Duitse invloeden dan het Russisch.

In het oude Rusland van de 11de en 12de eeuw was de schrijftaal het uit Bulgarije geïmporteerde Kerkslavisch, dat Russische eigenaardigheden aannam. Toen het Russisch zich dialectisch sterk differentieerde en het Kleinrussische of Oekrainse taaltype zich ontwikkelde, ontstond er ook een Oekrainse variatie van het Kerkslavisch; deze kennen wij reeds uit handschriften uit de 11de eeuw welke uit de Kyiw (Kiew) en Tsjemigow streken stammen, voorts bestaan er Galicische en Wolynische teksten uit de 13de en 14de eeuw. Daarna ontwikkelt zich dit taaltype verder in de Pools-Litause staat waartoe sedert de 14de eeuw het Kleinrussische taalgebied behoorde. Deze taal kennen wij o.a. uit het Evangelie van Peresopnytsja (1556-1561) en uit de apostel van het klooster Krechiw van ongeveer dezelfde tijd. Een cultureel centrum was Ostrog (Oekrains; Ostrig); de Academie van Ostróg gaf hier in 1581 de eerste gedrukte Kerkslavische bijbel uit en in 1586 verscheen er de eerste Kerkslavische grammatica. Evenals deze boeken vertonen ook de bekende grammatica van Meletij Smotrytskyj (1618) en het woordenboek van P.

Berynda (1627) het Oekrainse type van het Kerkslavisch. Dichter bij de gesproken taal staan de oorkonden, waaronder de Westoekrainse van de 14de en 15de eeuw het meest karakteristiek zijn. De kanselarijtaal van Litauen was meer Witrussisch getint dan Kleinrussisch. In de Pools-Litause staat waren verschillende taaltypen in gebruik, van elkaar onderscheiden door hun meer Witrussisch resp. Oekrains karakter, hun meer of minder dominerend Kerkslavische elementen, de zwakkere of sterkere invloed van het Pools. Sedert het eind der 16de eeuw nadert de schrijftaal der burgerlijke elementen en kozakken meer tot de volkstaal, waardoor de moderne, op het gesproken Oekrains gebaseerde schrijftaal voorbereid wordt, als welker aanvangspunt men de Eneïda (Aeneïs) van Kotljarewskyj (1769-1838) beschouwt.

LETTERKUNDE

Daar de tradities der Kyiwse periode (ca 900-1200) zowel op de Grootrussische als op de Oekrainse cultuur hebben ingewerkt, kan de oudste Russische letterkunde èn bij de Grootrussische èn bij de Oekrainse behandeld worden. Wij behandelen haar bij de Russische (d.i. Grootrussische). De Oekrainers behandelen haar begrijpelijkerwijze als een hoofdstuk der Oekrainse letterkunde. Het verval van Kyiw en de Tatarenheerschappij bewerken een concentratie der Oekrainse cultuur in het uiterste W. van het Russische gebied, Galicië en Wolynië. Deze landen onderhouden levendige betrekkingen met de westelijke Europese landen en de westerse invloeden worden nog sterker, wanneer in de 14de eeuw Galicië en Wolynië deel gaan uitmaken van Polen. Ook Litauen wordt in het eind der 14de eeuw door een dynastieke band met Polen verenigd; die band wordt enger door de Unie van Lublin (1569).

Het Witrussische en het Oekrainse gebied, welke zowel cultureel als taalkundig niet streng van elkaar te scheiden zijn, ondergaan de invloed van het Katholieke Westen; een tijdlang werken ook Hussietische en Protestantse invloeden. De Unie van Brest (1596) poogt een confessionele eenheid te scheppen, maar behalve medestanders vindt zij ook tegenstanders en van deze Grieks-orthodoxe anti-Uniebeweging is Kyiw het centrum. De literatuur zet deels de tradities van een oudere periode voort (de Galicisch-Wolynische Kroniek der 13de eeuw; kerkelijke en geestelijke teksten), daarnaast ontwikkelt zich een letterkunde, voer een groot deel ook kerkelijk en geestelijk, met een nationaler karakter; de beschavingscentra waren Ostróg (zie hierboven), Lemberg (Ljwiw) en vooral Kyiw. Wilna was meer een centrum van de Witrussische cultuur. In Kyiw werkte de archimandriet daarna metropoliet Petro Mohyla (1596-1647), die in 1632 de Kyiwse Academie stichtte. Kyiw zal spoedig het Roetheens Athene gaan heten en in dit milieu komt ook het Oekrains toneel tot ontwikkeling.

Dowhalewskyj schrijft de eerste satyrische comedies; verder noemen wij Z. Kopystenskyj, L. Zyzanij, I. Gizelj, S. Kosiw (Kosow). Door de kerkstrijd kwam een belangrijke polemische literatuur op; hierbij trad vooral Iwan Wysjenskyj, een monnik van Athos, op de voorgrond.

Deze Wysjenskyj heeft zich vooral bekendheid verworven door een twintigtal brieven, waarin hij de rechten van het volk verdedigt en waarin hij zich niet ontziet de kortingen met de despoten uit de Oudheid te vergelijken. Bekende Unitarische polemisten waren lp. Potfj, T. Skoemenowytsj en K. Sakowytsj. In de 17de en 18de eeuw bestaan hiernaast ook historiografie, historische poëzie, geestelijke en wereldlijke lyriek, verhalend proza, drama; een filosoof, tot in de nieuwste tijd bestudeerd en gewaardeerd, was H.

Skovoroda (1722-I794) In hem zijn enige elementen, die aan Rousseau herinneren. Hij leidde een zwervend leven. Zijn werken verschenen pas in 1836 in druk. Enige 18de-eeuwse dichters waren: I. Nekrasjewytsj, O. Lobysewytsj, KI.

Zinowiew, Jos. Sjoemljans’kyj, D. Biatkowskyj. Intussen waren door de opstand van de hetman Bohdan Ghmelnyts’kyj en de daarop gevolgde oorlogen (1648-1667) Kyiw en de Oekraine oostelijk van de Dnjepr bij Rusland gekomen en de Oekrainse beschaving en letterkunde begonnen haar invloed te doen gelden in Moskovië. Van oudere, voor een groot deel van veel oudere oorsprong is de in de 19de en 20ste eeuw opgetekende, mondeling overgeleverde volksletterkunde. De westelijke Oekraine bewaarde het best de zgn. obrjadowi pisni (liederen bij bepaalde gelegenheden, vaak met ceremoniën verbonden: bruiloftsliederen, lijkzangen, liederen naar de circulus anni: koljadki, in de tijd van Kerstmis tot Driekoningen, lentezangen, Roesalkaliederen in de Pinksterweek, St Jansliederen, oogstliederen); het Dnjepr-gebied kent nog goed de historische liederen en oostelijk van de Dnjepr leven de beroemde doemy (enkelvoud doema), epische kozakkenzangen, door zgn. kobzarj’s als recitatief voorgedragen, handelend over de strijd tegen de Turken (slavernij, heldendood, terugkeer uit de strijd), de oorlogen van Bohdan Chmelnyts’kyj en die na zijn dood enz.; in de Karpaten zingt men van rovers en bandieten, in Oost-Galicië ontwikkelde zich het danslied de Kohmyjka tot een lyrisch genre voor allerlei thema’s van het dagelijks leven. Naast deze en andere volkspoëzie bloeit de prozavertelling (sprookjes, fabels, legenden, anekdoten enz.).

De nieuwere letterkunde begint in 1798 met de Eneïda van I. Kotljarewskyj (1769-1838), een boertige adaptatie van de Aeneïs aan de Oekrainse samenleving; Kotljarewskyj schreef ook twee comedies, van welke vooral de ene „De soldaattovenaar” bekend is en voorts een ode aan vorst Koerakin. Op hem volgt een onafgebroken rij Oekrainse auteurs; hoewel er ook nog zonen van het Oekrainse land waren, die Pools resp. Grootrussisch schreven, zo de Poolse dichter B. Zaleski en de Russische schrijver N. Gogolj, beiden vol van geestdrift voor het Oekrainse land. In het eerste kwart der 19de eeuw werden enige periodieken opgericht (Oekrainskyj Wistnyk, 1816 enz.).

De bekendste auteurs van die tijd zijn Hryhory Kwitka, pseudoniem Osnowjanenko (1778-1843; novellen uit het volksleven, en de roman Marocsja), P. Hoelak-Artemowskyj (1790-1866); fabels, satiren, vertalingen) en E. Hrebinka (1812-1848). Het hoogtepunt der Oekrainse letterkunde is de bundel lyriek van Taras Sjewtsjenko (1814-1861), genaamd Kobzarj (d.w.z.: zanger, die zich begeleidt op de kobza; 1840). Verder schreef hij o.a. het epos De Hajdamak’s (1841) en de ontroerende gedichten De droom, De Kaukasus en De drie zielen. Zijn Zapovit (testament) geldt als de nationale zang der Oekrainiërs. Sjewtsjenko was een martelaar voor de Oekrainse zaak, hij nam deel aan de slavophiele Cyrillus- en Methodius-beweging en werd daarna als soldaat naar Siberië gestuurd, waar hij 10 jaar bleef.

Vrienden van hem waren M. Kostomariw (1817-1885; historicus, ook dichter en dramaturg) en P. Koelisj (1819-1897; publicist; stylist en taalverrijker) ; de schrijfster Marko Wowtsjok (pseudoniem v. Marja Markowytsj, 1834-1907) was voor roman en novelle, wat Sjewtsjenko voor de poëzie geweest is. Haar roman Maroesja wordt nog steeds als een meesterwerk der Oekrainse letterkunde beschouwd.

Ga 1860 werkten nog S. Roedanskyj (1833-1873; dichter, satiricus), A. Swydnytskyj (1834-1872; familieroman de Ljoeboratskyj’s), L. Hlibiw (1827-1893; fabeldichter), Olexa Storozjenko (1805-1874; humoristische novellen, zeer goed van taal). Ook in Galicië kwam in de letterkunde de nationale renaissance tot uiting: de dichter M. Sjasjkewytsj (1811-1843) heeft nog grotere betekenis als nationale „opwekker”; in de werken van Osyp Fedkowytsj (1814-1887; lyriek en novellen) is de invloed van Sjewtsjenko merkbaar.

Hoezeer de ontwikkeling der Oekrainse cultuur door de Russische autoriteiten werd tegengewerkt, blijkt uit een rondschrijven van 18 Juli 1863 waarin minister Waloejew, na eerst de Oekrainse vertaling van het Evangelie verboden te hebben, schrijft: „De Oekrainse taal en literatuur hebben nooit bestaan. Ze bestaan niet en ze kunnen niet bestaan”. Dit verbod werd nog eens herhaald en verscherpt bij een decreet van 18/30 Mei 1876. Op het importeren uit Galicië van in het Oekrains geschreven werken werden de strengste straffen gesteld. Ook de nationale liederen mochten niet meer in de landstaal verschijnen, ze werden nu in het Frans gedrukt, daar men ze per se niet in het Russisch wilde uitgeven.

In die tijd van culturele onvrijheid werkten in de Russische Oekraine I. Netsjoej Lewyts’kyj (1837-1918), Panas Myrnyj (pseudoniem van A. Roedtsjenko, 1849-1920; realistisch romanschrijver), O. Konyskyj (1836-1900), M. Staryts’kyj (1840-1904; dichter en dramaturg). Sedert Starytskyj is het toneel een centrum van nationale culturele propaganda; bij hem sluiten zich aan M.

Kropywnytskyj (1841-1910) en Karpenko-Karyj (pseud. v. I. Tobilewitsj; 1845-1907). In enge relatie met West-Europa stond de publicist M. Drahomaniw (1841-1895), een politicus van betekenis: de dichter en novellist B. Hrintsjenko (1863-1910) was ook een bekend folklorist, lexicograaf en patriot.

De grootste nationale figuur van Galicië is Iwan Franko (1856-1916), tegelijk een geleerde, een politicus en een veelzijdig letterkundige; het hoogst schat men zijn novellen, waaronder vooral te noemen zijn Boa Constrictor, een aangrijpende schildering van het mijnwerkersleven, en zijn lyriek. In zijn tijdschrift „Het leven en het woord” staan allerbelangrijkste artikelen van zijn hand over de Oekrainse folklore. Van de overige auteurs van het laatste deel der 19de eeuw en het begin der 20ste eeuw noemen wij: in Oostenrijk de Boekowinse schrijfster O. Kobyljanska (1865); N. Kobrynska (1851-1920; eerste organisatrice der vrouwenbeweging), O. Makowej (1867-1925; o.a. satirieke schetsen), W.

Sjtsjoerat (1871; religieuze en erotische poëzie), W. Stefanyk (1871; novellen), L. Martowytsj (1871-1916; novellen), M. Tsjeremsjyna (1874-1927; novellen in Hoetsoels dialect), O. Kozlowskyj (1876-1898; voorloper der modernistische organisatie „de jonge Muze”, 1900; hiertoe behoren o.a. M.

Jatskiw, B. Lepkyj, W. Patsjowskyj); in Rusland M. Tsjernjawskyj (1868; poëzie, novellen), M. Woronyj (1871; modernist), S. Tsjerkasenko (1876; toneel enz.), Kr.

Tsjoeprynka (1879-1919; zangerige lyriek), A. Krymskyj (1871; dichter, philoloog), W. Samijlenko (1864-1925; lyricus, ook als hij sociale onderwerpen behandelt). De grootste novellist, naast Franko, is M. Kotsjoebynskyj (1864-1913), vriend van Maxim Gorki die in zijn „Fata Morgana” een grootse uitbeelding van de revolutie van 1905 gaf. Zeer goede poëzie hebben wij van Lesja Oekrainka (pseudoniem van mevrouw Kwitka, geb.

Kosatsj, 1872-1913) en van Olesj (pseudoniem van A. Kandyba, 1878). Deze Lesja Oekrainka heeft zich naam gemaakt door haar gedicht „De heilige nacht” terwijl Olesj vooral de revolutie van 1905 heeft bezongen.

Een markante figuur, sterk reagerend op het sociale en politieke gebeuren, is W. Wynnytsjenko (1880; romans, drama’s enz.); zijn Wedergeboorte ener natie beschrijft in 3 dln de revolutie van 19171919, terwijl hij vroeger in zijn Holota (De landlopers) een wrange beschrijving van het agrarisch proletariaat had gegeven. De revolutie van 1917 bracht nieuwe kunstenaars naar voren, o.a. P. Tytsjyna (1891; dichter met zin voor volkspoëzie; proletarisch ideoloog, die echter oorspronkelijk tot de symbolisten had behoord), M. Ryljskyj (1895; neo-classicus, episch dichter), M.

Semenko (1892; futurist), M. Chwyljowyj (1893-1933; woordvoerder van het radicalisme). In de tijd tussen 1918 en 1945 gingen de letterkunde van de Sovjet-Oekraine en de westelijker gebieden, die bij Polen behoorden, elk haar eigen wegen; in het W. traden patriottische en historische thema ta op de voorgrond. In Subkarpatisch Rusland waren de hoofdfiguren der nationale renaissance A. Doechnowitsj (18031865), I. Rakowskyj (1815-1885).

A. Dobrjanskyj (1817-1901). De eerstgenoemde is de meest literaire; hij is de vader der Subkarpatische dichterschool; na zijn dood werkte de vereniging St Basilius de Groote (sedert 1865) voor de nationale taal en letterkunde. Een nieuwe opleving bracht de losmaking van Hongarije in 1918. Na dit jaar was de letterkunde niet meer als vroeger in handen der geestelijken; er was een Oekrainse en een Grootrussische richting; de bekendste dichters van beide zijn W. Grendzja-Donskyj (1897) resp.

A. W. Karabelesj (1906); de eerste oorspronkelijke novellen schreef de boer L. Demjan (1894). Naast hen dienen nog te worden genoemd: W. Stefanyk (1871-1936), vooral bekend als schrijver over het boerenleven, Krymskyj (1874), die vaak Oosterse motieven in zijn werk vervlecht, W.

Samijlenko (18641925) een scherp satiricus, de novellisten Holonko, M. Baschan e.a. De schrijvers Tytsjyna en M. Ryljskyj hebben in 1946 een gewijzigde orthografie (pravopis) voor de Oekrainse taal uitgewerkt, waardoor nadere aansluiting bij het Russisch is bereikt.

Lit.:Step.von Smal-Stockyj, Ukrainisches Lesebuch (Berlin Leipzig 1927); R. G. A. de Bray, Guide to the Slavonic Languages (London 1951), pag. 69-123; Th. Gartner, Grammatik d. ruthenischen (ukrainischen) Sprache (Wien 1913); I. Zilynski, Carte des dialectes Ukrainiens avec explications (Varsovie 1933) (ook Oekrainse en Poolse tekst); Ghr. S.

Stang, Die westruss. Kanzleisprache d. Grossfürstentums Litauen (Oslo 1935); M. Tyszkiewicz, La litt. ukrainienne (Berne 1919); P. Diels, Die Duma, das epische Lied der Kleinrussen (Mitt. d. Schles.

Ges. f. Volkskunde, XXXIV, 26-67; Breslau 1934) 5 Anthologie de la litt. ukrainienne jusqu’au milieu du XlXe siècle (Paris-Genève-Prague 1921); A. Hartl, Die liter. Renaissance d. Karpathoruthenen (Prag 1932); Eugen J. Pelenskyj, Ucrainica, Ausgewählte Bibliographie über die Ukraine in west-europ. Sprachen (München 1948).

Geschiedenis

Op 27 Dec. 1917, dus kort na de October-revolutie, werd de Oekrainse republiek uitgeroepen, die in Dec. 1919 gegrondvest werd. Een jaar daarna sloot de jonge republiek een militair en economisch verdrag met de F.R.S.S.R. en op 6 Juli 1923 vormde Oekraine te zamen met de andere Russische soc. sovjet-republieken de U.S.S.R? 1 Nov. 1939 werd het land vergroot door aanhechting van de westelijke Oekraine, een vergroting van het territoir met ca 88 000 km2. Aan de republiek werden in Aug. 1940 toegevoegd de noordelijke Boekowina (ca 6000 km2) en de Khotin, Akkerman en Ismaila provincies van Bessarabië, en in Juni 1945 Roethenia (ca 7000 km2). In 1945 had tevens een grenswijziging met Polen plaats om de grens meer in overeenstemming te brengen met de zgn. „Curzon Line”.

< >