(van Lat. observare, in acht nemen), in het algemeen kloosterlingen, die zich uitspraken voor een strenge handhaving van de hun gestelde regels, in tegenstelling met andere ordegenoten, die aan een mildere toepassing de voorkeur gaven. Deze beweging tegen de verslapping van de kloostertucht leidde in menig geval tot afscheiding van de bestaande orde en tot vorming van een nieuwe.
Vooral in de orde der Franciscanen was de strijd hevig. Hier deed hij twee nieuwe takken ontstaan: de Conventuelen (1517) en de Capucijnen (1528). Ook andere kloosterorden bleven er niet voor gespaard en werden door de terugkeer tot de oorspronkelijke regel, die een aanpassing aan de tijdgeest, speciaal het opkomende Humanisme, niet uitsloot, met een nieuw leven bezield. Voorbeelden zijn de orde der Benedictijnen, Cisterciënsers, Dominicanen, Carmelieten en Augustijnen.Lit.: M. Heimbucher, Die Orden u. Kongregationen ( 1907), dl II, blz. 370 vlg.; J. de Jong, Handb. der Kerkgesch. (1947), dl II, blz. 417-420.