(letterl. kloosterbewoners, van „conventus” = klooster), ook Minorieten, is de benaming van één der drie autonome orden, waarin zich de Eerste Orde van St Franciscus van Assisi, d.i. de Orde der Minderbroeders, sedert 1517 gesplitst heeft. Vóór dit tijdstip betekent de term eerder een bepaalde richting, welke in de nog ongescheiden Orde door een aanzienlijke groep werd gevolgd en waaruit later (begin 16de eeuw) de zelfstandige Orde der Conventuelen is ontstaan.
M.a.w. vóór 1517 staat de benaming Conventuelen in tegenstelling tot Spirituelen (van einde 13de tot ca het tweede kwart van de 14de eeuw) en naderhand tot Observanten (d.i. tot de groep die sedert de tweede helft der 14de eeuw de Spirituelen was komen vervangen). Na 1517, integendeel, beduidt de term de autonome Orde der Minderbroeders Conventuelen in tegenstelling, enerzijds tot die der Observanten, welke men gewoonweg Minderbroeders of Franciscanen pleegt te noemen, en anderzijds tot de in 1528 ontstane Orde der Minderbroeders Capucijnen (slechts definitief zelfstandig sedert 1619).Vóór 1517
De soepele, soms wel vage, nieuwsoortige en gestrenge voorschriften van de Franciscaanse regel (inz. betreffende de armoede), met daarbij het Testament van St. Franciscus (= beknopt richtsnoer), dat uiteraard niet-verplicht was gesteld, hadden weldra de talrijke leden der Orde in twee partijen verdeeld, die uitgroeiden, enerzijds tot de groep der overdreven idealisten of Spirituelen en, anderzijds, tot die der meer zakelijke Conventuelen. De laatsten hielden vooral hun blikken gevestigd op het belang en de bloei der Orde en op de zich opdringende organisatie van een instituut, dat niet meer voor een groepje enkelingen was bestemd, maar zich tot de massa richtte: onder leiding der Kerk zouden daartoe de nodige en nuttige dispensaties mogen worden ingevoerd. Gelukkig was er ook een gezonde „middenrichting”, welke door velen gevolgd werd en waarvan de H. Bonaventura als de voornaamste vertegenwoordiger gold.
Terwijl de Spirituelen, en later ook de zgn. Observanten, eremitoria, d.z. afgelegen kleine kloosters, bewoonden, gaven de Conventuelen de voorkeur aan grote kloosters (conventus), waaraan een ruime kerk „ecclesia conventualis” voor uitgebreide parochiewerkzaamheid was verbonden. Het verklaart hoe de daar verblijvende en naar breder organisatie strevende Minderbroeders de benaming „Conventuales” ( = Conventuelen) of nog „Fratres de Commmitate” hebben gekregen. Zij vestigden zich liefst in de dichtbevolkte wijken der nieuw-opgerezen steden. De tegenovergestelde richting, die der voor engere regeltucht ijverende Observanten, was, na de nederlaag der Spirituelen (kerkelijk veroordeeld in 1317-1318) — althans uiterlijk — nog slechts zwak vertegenwoordigd.
Doch sedert de tweede helft der 14de eeuw ontstonden verschillende hervormingsgroepen, die zich langzamerhand tot eenheid versmolten. In 1443 bekwamen zij een eigen vicaris-generaal, zodat zij, ofschoon niet theoretisch, toch practisch onafhankelijk waren van de algemene minister-generaal der nog onverdeelde Orde. Nadat velerlei pogingen, om de eenheid te handhaven, waren mislukt, werd in 1517 door paus Leo X (bul „Ite et vos”) de formele splitsing in twee Orden afgekondigd, zodat voortaan beide, met eigen bestuur, volledig autonoom en op zichzelf zouden staan.
Na 1517
In het midden van de 17de eeuw telden zij nog ca 15 000 leden. Sedertdien is dat getal wegens allerlei ongunstige omstandigheden sterk geslonken. In Italië blijven zij evenwel een werkelijke bloei behouden. Uit hun Orde traden voort o.m. de pausen Sixtus V en Clemens XIV, alsmede vele bisschoppen en kardinalen; een hele reeks vermaard gebleven geleerden in de theologisch-filosofische wetenschap (inz. 16de en 17de eeuw) en de geschiedenis.
Vooral i.z. kerkelijke muziek en muziektheorie: befaamde scholen en kunstenaars. Op het gebied van de opvoedkunde: inz. J. B.
Girard in Zwitserland. Van oudsher zijn zij in het bezit van het graf van St Franciscus, met de heerlijke Gothieke basiliek en het Sacro Convent o, en van het graf van St Antonius, met de zevenkoepelige Romaans-Gothieke basiliek te Padua.
Stand op 31 Dec. 1947. Totaal 4682 leden, waarvan 1966 priesters en een bijna gelijk getal clerici toekomstige priesters, de rest lekebroeders; 30 provincies, waarvan 12 in Italië (met 1789 leden), 14 in het overige van Europa, 4 in Amerika; 434 huizen en 295 parochies. Missies in Japan, China, Afrika (Noord-Rhodesië), Syrië (Griekenland en Albanië), met (van de hierboven vernoemde) 24 huizen en 188 leden. De Provincia Leodiensis (der beide Nederlanden) heeft in België 4, in Nederland 7 huizen, bovendien 2 in Denemarken en 1 in Java (Buitenzorg); ledenaantal 155, parochies 8.
De Conventuelen dragen een zwart habijt (sedert ca einde 18de eeuw, in tegenstelling met het oorspronkelijke grijze), een witte gordel en een rozenkrans, schoenen, geen baard.
PROF. DR A. MENS O.CAP.
Lit.: L. Palomès, O.M. Conv., Dei Frati Minori e delle loro denominazioni (Palermo 1897; Franse vert., ibid. 1901); H Holzapfel, O.F.M., Handbuch der Gesch. des Franziskanerordens (Freiburg i. Br. 1909; Lat. vert. door G.
Haselbeck, Manuale hist. O.F.M., ibid.); Fident. van den Borne, O.F.M., De H. Franciscus en de Minderbroedersorde (Weert 1926); Gratiën van Parijs, O.M. Cap., Hist. de la fondat. et de l’évolut. de l’ordre des Frères Mineurs au XIIIe siècle (Gembloers 1928); A.
Murith, O.M. Conv., Minoriten, in: Lexik. für Theol. und Kirche, dl VII (1935), kol. 201-204; Raph. M. Huber, O.M.
Conv., A documented history of the Franciscan Order (1182— 1517) (Milwaukee, Wisc. en Washington 1944).