Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NULLIUS

betekenis & definitie

is de canonieke titel van abdijen en prelaturen, die een eigen autonoom rechtsgebied uitmaken, met eigen clerus en gelovigen, tot geen enkel diocees (nullius dioecesis) behoren, en van een kerkprovincie of alleen van de H. Stoel afhangen.

De oorsprong van de abdijen „nullius” gaat terug tot belangrijke kloosters die, van de gde en 10de eeuw af, de zielzorg voor het naburige Christenvolk waarnamen en dan van de bisschoppelijke jurisdictie exempte gebieden werden. Sommige seculiere kapittels verkregen een soortgelijke exemptie en het hoofd van het kapittel werd prelaat „nullius”. De oprichting er van is de H. Stoel voorbehouden (m.n. de H. Congregatie Consistorialis, can. 215, § i; 248, § 2) en eist doorgaans een eigen territoir, uit minstens drie parochies bestaande; zo niet, dan staan zij onder een speciale wetgeving (can. 319, § 2). De abten en prelaten „nullius” worden, behoudens bijzondere rechten van verkiezing of voorstelling, benoemd door de paus.

Ofschoon doorgaans niet-bisschoppen, zijn zij „ordinarii loei” (can. 192, § 2) met quasi-bisschoppelijke rechtsmacht in hun rechtsgebied: zij mogen de pontificale eretekenen gebruiken, de eerste tonsuur, de lagere wijdingen en het vormsel toedienen. Zo zijn „nullius”, o.m. in Italië, de bekende abdijen van Monte Cassino, Subiaco, Monte Vergine, in Zwitserland de abdij van Einsiedeln (weer sedert 1947), in Canada de abdij van Muenster, in Brazilië de abdij van Montserrat (sedert 1948) en de prelat uur van Santarem en die van Macapa (sedert 1949) enz. In Nederland en België bestaan geen abdijen en prelaturen met eigen grondgebied.

PROF. DR MAG. W. ONCLIN.

< >