(Syngnathidae) vormen de enige familie van de orde der Troskieuwigen (Lophobrancchï). Zij komen aan de kusten in tropische en gematigde streken in massa voor. Fossiele overblijfselen werden in tertiaire lagen gevonden.
Zij onderscheiden zich voornamelijk door een lang, slank, van een huidpantser voorzien lichaam, een buisvormig verlengde snuit, zonder tanden, en een tot een zeer kleine opening gereduceerde kieuwspleet. De buikvinnen ontbreken. De ene weke rugvin is het voornaamste voortbewegingsorgaan en daardoor zwemmen zij slecht. Merkwaardig is deze familie om de verzorging van het broed, waartoe meestal een zakvormige verwijding van de huid onder aan de buik of de staart bij het mannetje aanwezig is. De eieren worden in deze holten opgenomen en uitgebroed. Economisch zijn deze vissen van geen belang wegens hun geringe hoeveelheid spiervlees, bovendien nog door beenplaten gepantserd.Deze familie wordt in twee afdelingen verdeeld: De eigenlijke Zeenaalden (Syngnathinen), met een zeer gestrekt, als het ware naaldvormig lichaam, met een lange, puntig uitlopende en gewoonlijk van een staartvin voorziene, niet tot grijpen geschikte staart, en in de tweede plaats de Zeepaardjes (Hipporampinen), met een tot grijpen geschikte staart.
Tot de Zeenaalden behoren:
1. Syngnathus. Een 50-tal soorten zijn bekend. Aan de Nederlandse kusten treft men 3 soorten aan, die te onderscheiden zijn naar de vorm van de snuit en het aantal ringen van de romp. De Grote Zeenaald, Syngnathus acus, wordt in de Noordzee en in de Atlantische Oceaan zuidwaarts tot de Golf van Biscaye aangetroffen. Deze soort bereikt een lengte van 45 cm.
2. Syphonostoma. In Nederland komt voor: de Trompetter Zeenaald (Syphonostoma typhle). die men aan alle Europese kusten aantreft en die een lengte van slechts 30 cm bereikt. De tweede soort, de Kleine Zeenaald (Syngnathus rostellatus), is maximaal 17 cm lang en wordt in de Atlantische Oceaan en de Noordzee van Biscaye tot Trondheim aangetroffen Een andere zeer algemeen voorkomende soort, die dikwijls in de open zee wordt gevonden en die over bijna alle tropische en subtropische gebieden verspreid is, is Syngnathus pelagicus die fraai getekend is met afwisselend bruine en zilver glanzende dwarsbanden.
3. Entelurus, met glad lichaam, zonder borstvinnen, zonder of met rudimentaire staartvin. De eieren worden aan de weke buikwand van het mannetje bevestigd en niet door huidplooien bedekt. Een 7-tal soorten uit de Europese zeeën en de Atlantische Oceaan zijn bekend, waarvan een 3-tal zeer algemeen is aan de Europese kusten, nl. E. aequoreus, E. ophidion en E. lumbriciformis. Eerste is ook in Nederland inheems en bekend onder naam Adder zeenaald.
Tot de Zeepaardjes behoren:
1. Phyllopteryx, met samengedrukt of even breed als diep lichaam, lengte 30 cm; de schilden soms van doornen of uitsteeksels aan de zijden van het lichaam voorzien, terwijl sommige uitsteeksels in doorzichtige huidlappen eindigen. Een broedzak is afwezig, de eieren worden in de buikwand van het mannetje gedrukt. Een 3-tal soorten van de Australische kust is bekend. De aanpassing van kleur en vorm aan hun omgeving, die bij verschillende Lophobranchia valt op te merken, bereikt bij dit geslacht wel de hoogste trap van ontwikkeling (o.a. bootsen de huidlappen van de doornen het wier (Fucus) na, waaraan zij zich vasthouden).
2. Hippocampus, met een samengedrukt, meer of minder verhoogd lichaam, de schilden hebben doornen; het achtergedeelte van de kop is tot een kam samengedrukt, die van boven in een vooruitstekende knop of kleine kroon eindigt. De mannetjes dragen de eieren in een zak van onderen bij het eind van de staart, die bij de anaalopening uitmondt. Zij komen in groot aantal tussen en in de nabijheid van de keerkringen voor. Een 20-tal soorten zijn bekend. Een van de bekendste soorten, die voornamelijk in de Middellandse Zee thuisbehoort, is Hippocampus hippocampus. Aan de kust van Noord-Frankrijk komt Hippocampus europaeus voor, die enige malen in Nederland is waargenomen, vooral in de Zeeuwse wateren. Zeepaardjes zwemmen rechtstandig tussen de planten, de grijpstaart gereed, die zij snel om het zeegras wikkelen, om daarna op buit te loeren. Hun enig voortbewegingsorgaan is de rugvin, die daarbij een eigenaardige schroefvormige beweging heeft.