Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Mohandas Karamchand GANDHI

betekenis & definitie

invloedrijk Indisch, zedelijk-godsdienstig en politiek leider, bijgenaamd Mahatma („grote ziel”) (Porbandar, een staatje in Kathiawar, ten N.W. van Bombay, 2 Oct. 1869 - vermoord New Delhi 30 Jan. 1948), werd geboren uit een Vaisya- of Banyanfamilie. Zijn vader had de positie van rijksbestuurder van dit kleine staatje en was een man van onkreukbare rechtschapenheid.

Zijn moeder was een zeer godsdienstige natuur, die leefde uit de warme, emotionele Visjnoeïtische vroomheid. Gandhi toonde van zijn prille jeugd aan een grote morele fijngevoeligheid en een volstrekte vreesloosheid en strijdbereidheid, wanneer het gold éénmaal als „waarheid” erkende beginselen in practijk te brengen. Uiterlijk beschroomd en zacht, was hij een geboren hervormers- en agitatorsnatuur.Tegen het verzet van zijn familie in ging hij in 1888 naar Engeland om daar rechten te studeren. Hij voltooide die studie in Londen, en keerde in 1893 terug naar India. Naast zijn studieresultaat was het verblijf in Engeland ook hierin vruchtbaar voor Gandhi dat hij, gedreven door zijn diepgodsdienstige aanleg, aanraking zocht met Christelijke en theosofische kringen, en voortdurend op eigen wijze bezig was met zijn „experimenten in de waarheid” (experiments with truth), waarmede hij zijn gehele leven is voortgegaan en niet een theoretisch waarheidzoeken bedoelt, maar het vinden van die wijze van leven, die de ware is omdat zij een verlossende werking heeft op eigen persoon en de naaste. Zijn veelvuldige aanrakingen met het Christendom, noch zijn innige vriendschappen met verschillende Christenen (bijv.

Rev. Doke in Zuid-Afrika, C. F. Andrews in India) hebben hem ooit doen besluiten tot het Christendom over te gaan.

De voornaamste redenen hiervoor zijn dat hij, trots zijn diep-godsdienstige aanleg, juist voor de kardinale punten in het Christendom (de beslissende openbaring van God in Christus, de verzoening etc.) geen begrip had, en gedurende zijn gehele loopbaan de solidariteit met de Hindoe-gemeenschap, ook de geestelijke solidariteit, als een levensaxioma heeft laten gelden, waardoor dus de waarheidsvraag in de absolute zin des woords secundair wordt.

Na korte tijd in Bombay en omgeving niet al te geslaagde pogingen te hebben aangewend om de advocatenpraktijk uit te oefenen, kreeg zijn leven een onverwachte en beslissende wending door de aanbieding van een Mohammedaans-Indische firma in Bombay voor haar een in Pretoria hangende rechtszaak tot klaarheid te brengen. Hij vertrok met het oog daarop naar Zuid-Afrika, met de bedoeling om na enige maanden, wanneer de aanvaarde opdracht beëindigd zou zijn, naar India terug te keren. Met een korte onderbreking, om vrouw en kinderen te halen, bleef echter Zuid-Afrika van 1893-1914 het land van zijn inwoning, en werd het tevens zijn grote oefenterrein als Indisch nationalistisch leider. Daar de onterechte toestand van de 150000 Indiërs in Natal, Transvaal en Oranje Vrijstaat waarnemende, ontwaakte onmiddellijk in hem het hervormers- en agitators-temperament, en wierp hij zich met alle kracht in de strijd om opheffing van hun vernederende toestand.

Spoedig als leider door allen aanvaard, paste hij reeds daar de voor hem typische politieke strijdmethoden toe, die hij later in India steeds meer ontwikkeld heeft, en waardoor hij een geheel enige figuur is, die ook zijn felste tegenstanders eerbied afdwingt. De naam voor deze methode is satyagraha, het grijpen der waarheid. De kern er van is door volstrekt-geweldloze, haatloze, zichzelf lijden toevoegende, maar onbuigbaar-vastbesloten weerstand de Regering, met welke men over een bepaald probleem van sociaal of politiek onrecht te worstelen heeft, van gezindheid te doen veranderen. Gandhi gaf zich geheel aan deze strijd, eerst door de lucratieve opbrengst van zijn advocatenpraktijk in Afrika geheel ter beschikking van de beweging te stellen, later door die praktijk op te geven en met een aantal aanhangers een kolonie (Phoenix bij Durban) te stichten, waarvan het grondbeginsel was eenvoudig, door werk van eigen handen en in wederzijdse dienstvaardigheid te leven.

De asjram’s of levensgemeenschappen, die Gandhi als „leraar” en „leider” later in India zelf heeft gesticht en tot zijn levensvorm maakte, zijn een voortzetting en ontwikkeling van de kolonie Phoenix. Behalve Oudindische elementen en zijn eigen idealen over het „ware” leven, dat steeds door ascese en wil tot dienende gemeenschap gedragen moet zijn, werkte hierin ook invloed van Tolstoi en Ruskin door. De ernst en zuiverheid van Gandhi’s streven kwamen in Zuid-Afrika op twee wijzen uit. Herhaalde gevangenschap van hemzelf en honderden van zijn aanhangers, werd gedragen in de geest van satyagraha.

Aan de andere kant verhinderde zijn vastbesloten strijd tegen de Regering hem niet om in de Boerenoorlog van 1899, bij een pestepidemie in 1904 en de Zoeloe-opstand in 1906 de hulp van hem en zijn volksgenoten voor Rode Kruisdiensten aan te bieden. Hij leefde, behalve uit de reeds genoemde beginselen, ten aanzien van Engeland nu eenmaal uit de overtuiging dat het Britse Imperium een stuk goddelijke voorzienigheid vertegenwoordigde. Daar hij in 1914 zijn strijd voor de rechtspositie der Indiërs gewonnen had — de 3 pond sterling hoofdgeld, die zij moesten betalen, werd afgeschaft, en ze mochten na afloop van hun arbeidscontract als vrije arbeiders in Zuid-Afrika blijven — keerde hij naar India terug.

Sinds 1915 was Gandhi de grootste onder de vele belangrijke Indische nationalistische leidersfiguren. Hij zette zich met alle kracht in voor swaradj (zelfbestuur) maar bracht door de invoering van zijn geheel-enige strijdmethode een volstrekt nieuw element in de nationalistische strijd. Ook in de oorlogsjaren vertoonde hij weer de merkwaardige combinatie van een resolute strijd tegen het Engelse Gouvernement over bepaalde sociale en politieke hervormingen en een ijverige werfactiviteit voor het leger der Geallieerden, daar hij overtuigd was van de bekeerbaarheid van deze door hem bestreden Regering.

In 1919, toen de Engelse Regering ter beteugeling van revolutionnaire woelingen de drastische maatregelen van de Rowlatt Bills in werking stelde en o.a. ten gevolge daarvan het bloedbad in Amritsar plaats vond, voltrok zich bij Gandhi een grote wending. Hij zegde zijn lang-volgehouden vertrouwen aan Engeland op en stelde zich aan het hoofd van een satyagraha-campagne, zo groot als nooit te voren. Het werd een georganiseerde veldtocht van geweldloze burgerlijke ongehoorzaamheid, welke daarom zulk een formidabele kracht kon ontwikkelen, omdat Gandhi het hele Indian National Congress met zijn organisatie achter zich had, en tevens, hetgeen nog nooit tevoren in India vertoond was, de medewerking der Mohammedanen verkreeg. De basis, waarop dit laatste geschiedde, was dat Gandhi zich ident verklaarde met de Kalifaat-actie der Mohammedanen, die tegen de vrijwel totale vernietiging van Turkije na Wereldoorlog I protesteerden, dit tot een godsdienstige zaak makende, daar de Islam zo van zijn kalief en van diens zeggenschap over de heilige plaatsen Mekka, Medina en Jeruzalem beroofd werd; de Mohammedanen van hun kant zegden toe de strijd te voeren op de grondslag der geweldloosheid.

Van 1919 tot 1921 was Gandhi zó onbetwist de leider van geheel India als hij nooit meer geweest is. Het was toen dat de algemene verering zich uitsprak in de titel: mahatma (grote ziel). Het bleek dat het ontketenen van zulke hartstochtelijke campagnes te hoge eisen aan de zelfbeheersing der massa’s stelde, temeer daar bij de algemene boycot van scholen, gerechtshoven, vertegenwoordigende lichamen, belasting betalen enz. ook nog kwam die van Engelse goederen. Achter dit laatste lag weer een ander beginsel van Gandhi verborgen, dat hij swadesji noemt, nl. het streven naar de economische onafhankelijkheid, naar de autarkie van India, waarvan het symbool is zijn onvermoeide propaganda voor het gebruik van de charka of het spinnewiel, dat de kleine man in staat moet stellen eigen kleding (chaddar) te weven, en zo vrij te komen van het gebruik van goederen uit den vreemde.

Er werden daarom verbrandingen van vreemde goederen op touw gezet. Het gevolg was dat er enige bloedige conflicten ontstonden, waarbij de geweldloosheid geheel zoek raakte. Gandhi werd in 1922 gevangengenomen en tot 6 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij pleitte zelf schuldig, daar hij het fiasco van de geweldloosheid als strijdmethode als een „Himalayan blunder” had gekarakteriseerd, en toen ook voor het eerst de lange reeks van zijn als schuldbelijdenis en zoen bedoelde vastens als publieke daad inzette.

Toch bleef hij overtuigd dat zijn streven en zijn strijdmethode de hoogste burgerlijke plicht voor hem waren. De noodzaak hem in 1924 voor een appendicitis te opereren, was voor de Engelse Regering de aanleiding hem vrij te laten. Sindsdien speelde Gandhi nog steeds een centrale rol in de af- en aangaande strijd om de zelfstandigheid van India. De positie van 1919-1921 heeft hij echter nooit meer bereikt, daar na zijn invrijheidsstelling in 1924 aan de dag kwam dat, terwijl voor Gandhi de geweldloze strijdmethode een hoogste beginsel en drijfveer was, dit voor de Mohammedanen en ook voor verschillende invloedrijke Hindoese leiders der nationalistische beweging slechts een middel was tot een doel, dat bovendien ondeugdelijk was gebleken, daar Gandhi’s verzekeringen dat op deze wijze binnen korte tijd het ideaal der swaräsj verwezenlijkt zou zijn, niet waren uitgekomen.

Het verbond van Hindoes en Mohammedanen spatte dan ook weer uiteen, en in het Indian National Congress was Gandhi ondanks zijn blijvende prestige, niet meer het enige gezaghebbende vocaal.

Ofschoon niet de directe leiding nemend van de politieke strijd, trad Gandhi weer in het brandpunt van de belangstelling toen hij in 1929 op het Indian National Congress te Lahore als doelwit der nationalistische beweging de volledige onafhankelijkheid van India stelde. Hij leidde in 1930 daarvoor weer een campagne van burgerlijke ongehoorzaamheid in, die aanving met de sensationele mars van hem en een groep aanhangers om het Zoutmonopolie der Regering welbewust te overtreden. Dit had weer zijn gevangenneming tot gevolg, die in 1931 eindigde. Sindsdien verliep Gandhi’s deelneming aan de strijd voor de vrijmaking van India tussen pogingen om met de Engelse Regering tot overeenstemming te komen (o.a. de deelneming aan de Round Table Conference in 1933) en perioden van radicale oppositie en gevangenschap.

Zeer centraal is in zijn dadenrijk leven ook de strijd tot zedelijke regeneratie van India zelf, waarin voor hem een hoofdpunt vormde het doen verdwijnen van de smaad van het out-caststelsel. Ofschoon invloedrijke leiders en grote groepen Hindoes met hem zeer van inzicht verschilden over doelstellingen en motivering van de nationalistische strijd, was Gandhi op kritieke ogenblikken, door zijn enorm zedelijk gezag, toch steeds de man, die de weegschaal in handen hield.

Bij het uitbreken van Wereldoorlog II bleef Gandhi trouw aan zijn leer van geweldloosheid en verklaarde hij, dat India zich niet alleen buiten Engelands oorlog diende te houden, maar zich zelfs niet tegen een vreemde aanval op India mocht verdedigen. De leiding van het Congres was het hierin niet met hem eens. Het jaar daarop herkreeg Gandhi echter reeds zijn invloed in het Congres. Het mislukken van de missie van Cripps in voorjaar 1942 was vooral zijn werk.

In de verwarring, die nu volgde, lanceerde hij de leus: „quit India”, eiste hij de ontbinding van het Indische leger en liet hij de Japanners weten, dat zij in India welkom waren. In Aug. 1943 werd hij gearresteerd en geïsoleerd. Toen zijn politiek duidelijk had gefaald — in Congres-kringen zelf waren velen tegen de nieuwe burgerlijke ongehoorzaamheidscampagne — werd hij weer vrijgelaten (Mei 1944).

Op 15 Aug. 1947 werd India onafhankelijk. Gandhi legde zich neer bij de verdeling van het sub-continent in een Hindoe-staat India en een Mohammedaanse staat Pakistan. Juist had hij zijn 15de vasten met de bedoeling ontspanning in de wederzijdse strijd te brengen beëindigd, toen hij door een jonge Hindoe-extremist Godse werd doodgeschoten.

In zijn revolutionnair conservatisme was Gandhi een paradoxale figuur, want als elke hervormer, die zich geheel door zedelijke en godsdienstige beginselen laat leiden, was hij revolutionnair. Hij was echter ook door en door conservatief, daar zijn ideaal eigenlijk was een agrarisch, geestelijk en materieel autarkisch, voor alle moderne techniek gevrijwaard, door een moreel gezuiverd Hindoeïsme beheerst India. Hij was een man van kosmopolitische tendenzen, maar met een particularistisch ideaal. In deze paradox lag zijn eigenaardigheid en zijn beperking, zijn grootheid en zijn zwakheid.

PROF. DR H. KRAEMER

Bibl.: Onsystematische autobiografie in 2 dln: The Story of My Experiment with Truth, transl. from the Gujarati (1949). Voorts vele publicaties in de tijdschriften Young India en Hariian.

Lit.: C. F. Andrews, Mahatma Gandhi’s ideas (1929), zeer instructief; R. Rolland, Mahatma Gandhi (Paris 1926), met critische zin te gebruiken; S.

Radharkushnan, M. G. essays and reflections on his life and works (New York 1939)» C. Heath, G. (London 1945); Rajendra Prasad, M. G. and Bihar (Bombay 1949); E.

Stanley Jones, Mahatma G. (1948; Ned. vert. 1949); H. Roland Holst, G. (1948); J. Gonda, Mahatma G. (in: De Gids, 1948). Voorts het goed geïnformeerde Italiaanse tijdschrift: Oriente Moderno (vooral de jaargangen 1921-1924, en 19301932); Edm.

Privat, Vie de Gandhi (1949).

< >