Vlaams schilder uit de 14de eeuw, was werkzaam te leper van 1381-1409. Hij werkte drie jaar in het grafelijk kasteel te Hesdin en reisde naar Parijs in 1390 en 139, naar Dijon in 1389 en 1399.
Van 1381 af arbeidde hij voor Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen; naderhand, van Mei 1384 af, voor Philips de Stoute, die hem benoemde tot hofschilder en hem op 13 Mei 1384 een hoog loon verleende. Hij schilderde in 1407 de figuren van Philips en diens gemalin in de grafelijke kapel van de O.L. Vrouwe-kerk te Kortrijk. Zijn nog bewaarde hoofdwerken zijn de beide vleugels van een altaarstuk van de Calvarieberg, door Jacob de Baerze van Dendermonde gesneden, nu in het Museum te Dijon, en vervaardigd voor de grafelijke kapel in het Karthuizerklooster te Champmol bij Dijon.
Zij werden vervaardigd te leper, betaald in Febr. 1392, en door de schilder naar Dijon vervoerd in 1399. Het zijn de kostbaarste overblijfselen van de Vlaamse schilderkunst vóór de Van Eycks.PROF. DR L. VAN PUYVELDE
Lit.: Dehaisnes, L'Art Chrétien en Flandre (1863), pp. 163, 470,505.
