Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Lukas MOSER

betekenis & definitie

Duits schilder (geb. Weilderstadt?, bij Stuttgart, ca 1380), was waarschijnlijk werkzaam in Ulm.

Hij is alleen bekend door een gemerkt en 1431 gedateerd altaarstuk met scènes uit de legende van de H. Maria Magdalena in de kerk te Tiefenbronn bij Pforzheim (1938/’39 gerestaureerd). Dit werk met natuurgetrouwe weergave van architectuur en perspectivisch landschap met een meer ontstond in een tijd van ommekeer tot de realistische stijl in de schilderkunst, welke door K. Witz en H. Multscher verder werd ontwikkeld. Invloeden van Nederlands-Bourgondische miniatuurschilderkunst zijn onmiskenbaar.Lit.: A. Stange, L. M. u. H. Multscher (Leipzig 1922); J. v. Waldburg-Wolfegg, L.

M. (Berlin 1939); K. Bauch, Der Magdalenenaltar des L.M. zu T. (1940); Over restauratie: J. Sauer, in: Deutsche Kunst u. Denkmalspflege 1939-’40, blz. 174.

Johann Lorenz von MOSHEIM

Protestants kerkhistoricus (Lübeck 9 Oct. 1694 - Göttingen 9 Sept. 1755), werd, na academische werkzaamheden te Kiel en te Helmstedt en de leiding van het schoolwezen in Hannover vervuld te hebben, in 1747 kerkhistoricus en kanselier aan de nieuw gestichte universiteit te Göttingen. Hier fundeerde hij de nieuwe kerkgeschiedschrijving op bronnenonderzoek en -critiek, pragmatisch in methode, vrijwel ontdaan van het oude dogmatische kader, daarentegen de grote verbanden duidelijk tot hun recht doende komen. Bovendien was Mosheim een baanbreker voor de nieuwe homiletieek.

Zijn werk De auctoritate concilii Dordraceni (gedr. vóór J. Hales’ Historia Dordraceni, Hamburgi 1724), als Onderzoek van het gezag der Dordrechtsche Synode strekkende om aen te toonen, dat dit den kerkdijken vrede hinderlijk is door de Remonstrantse predikant C. Westerbaen vertaald (1726), heeft zeer veel ergernis in de Gereformeerde Kerk verwekt en bestrijding uitgelokt.

Bibl.: Observationes sacrae et historiae criticae (1721); Dissertationes ad historiam ecclesiasticam pertinentes, 2 vol. (1732, 1743); Versuch einer unparteiischen Ketzergeschichte, 2 Bde (1746-’48); Institutiones historiae ecclesiasticae (iste dr. 1726, def. uitg. 1755, Ned. vert.: Oude en hedendaagse kerkelijke geschiedenissen, ii dln, 1771-’74, 2de dr. 1776).

Lit.: K. Heussi, J. L. M. (1906); W. Nigg, Die Kirchengeschichtschreibung (1934); K. Barth, Die Prot.

Theologie im 19. Jahrh. (1947) .

< >