Duits politicus (Kaldenhof, bij Osnabrück, 17 Jan. 1812 - Berlijn 14 Mrt 1891), was sedert 1849 lid van de Tweede Kamer van Hannover en van 1851-1853 en 1862-1865 minister van Justitie.
In 1870 richtte hij mee het Centrum op, waarvan hij spoedig een van de knapste leiders werd. Te voren had hij tot de bestrijders van het dogma der pauselijke onfeilbaarheid behoord, nu onderwierp hij zich. Gedurende de „Kulturkampf” voerde hij een intelligente en succesvolle oppositie met behulp van Welfen, Denen, Polen en Elzassers. Na 1879 was er wel een schijn-toenadering tot Bismarck, maar dat was om successievelijk de buitenwerkingstelling van alle dwangwetten tegen de Katholieken af te dwingen. Wanneer hij de gelegenheid had, ging hij gedurende de jaren 18811887 samen met een deel van conservatieven of liberalen en dan behaalde zijn oppositie de meerderheid. Door de verkiezingen van 1887 leed zijn partij wel is waar een gevoelige nederlaag, maar in 1890 herstelde zij zich weer.
Ook was hij in deze jaren nog steeds zaakwaarnemer voor de onttroonde koning van Hannover, George V.
Bibl.: Ausgewählte Reden, 1851-1891 (3 dln, 1901-’02); zijn correspondentie in: Stimmen aus Maria Laach (1912 en 1913).
Lit.: A. Reumond, Ludwig W. (2de dr. 1920); K. Bachem, Gesch. u. Politik der Zentrumspartei, dl 2-9 (1927-32).