Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LICHTTECHNIEK

betekenis & definitie

omvat alle takken van techniek, waarbij lichtstraling een rol speelt. Voor speciale takken van dit onderwerp z lichtbron, lichtarchitectuur, neonlicht, gasontladingen, fotometer.

In dit artikel beperken wij ons tot de verlichting van vertrekken. Deze is te beïnvloeden door keuze van:a. de hoeveelheid licht,

b. de kleur (spectrale samenstelling),

c. de plaatsing der lichtbronnen,

d. de stralingsverdeling van de lichtbronnen.

a. Hoeveelheid licht

Men wenst zoveel mogelijk licht, er wordt echter een maximum gesteld om economische redenen. Opvoering van de verlichting is niet alleen gunstig om hygiënische redenen, maar ook neemt de productiviteit van arbeiders in een fabriek toe bij vergroting van de lichthoeveelheid. Er komt echter een grens, waarboven de verlichtingskosten sneller toenemen dan de baten van de grotere productie. Het optimum ligt, afhankelijk van de aard van het werk, tussen een verlichtingssterkte van 50 à 500 lux. Eveneens om economische redenen zal men het werkvlak sterker verlichten dan looppaden en andere gedeelten van het vertrek. Deze laatste gedeelten kunnen volstaan met 1/5 à 1/10 van de verlichting van het werkvlak. Groter contrast tussen werkvlak en omgeving werkt nadelig op het oog.

b. Kleur van het licht

In het algemeen beschouwt men de kleur van het daglicht als het ideaal. De gebruikelijke gloeilampen geven een roder licht, waarin overigens alle kleuren vertegenwoordigd zijn en dat redelijke kleurwaardering toelaat. Het is intussen gebleken, dat voor sommige werkzaamheden het gebruik van gekleurd licht voordeel heeft (grotere contrasten), soms gebruikt men twee lampen van verschillende kleur. Ook psychologisch is de kleur van groot belang. Roodachtig licht werkt kalmerend en gezellig. Blauwachtig licht is koud, geeft echter aan de voorwerpen een schittering, die rood licht mist.

c. Plaatsing van de lichtbronnen

Hierin heeft de ontwerper sedert de invoering van het electrische licht een grote vrijheid. Behalve hangende ornamenten heeft men bureau-, staande en wandlampen. Bij paneelverlichting is een gedeelte van muur of plafond over een groot gedeelte lichtend. Door de geschikte keuze van de plaatsing der lichtbronnen kan men vermijden, dat bij het werken de lichtbronnen zijdelings in het oog stralen en daardoor verblinden, dat in het werkvlak verblindende reflecties optreden, dat te diepe schaduwen of onvoldoend diepe schaduwen ontstaan, dat het contrast tussen werkvlak en omgeving te groot wordt.

d. Stralingsverdeling der lichtbronnen.

Deze wordt bepaald door de vorm van reflector en diffunderende glasmantel van het lichtornament. Men omgeeft de electrische lamp door een diffunderende mantel om de verblinding bij het direct in de lamp kijken tegen te gaan. Hangen de lampen zeer hoog, dan is zo’n diffusor niet nodig. Als uitersten kennen wij de diepstralers en de indirecte verlichting. De diepstralers zijn ornamenten, voorzien van een reflector, die al het licht naar beneden werpt (directe verlichting, scherpe schaduwen). Bij de indirecte verlichting werpt een reflector juist al het licht op het plafond, dat daarna terugkaatst en voor een diffuse verlichting zorgt, de schaduwen zijn weinig scherp. Bij de ene werkzaamheid (bijv. weven) zal men aan de directe verlichting, bij een andere (bijv. zilversmeden) zal men aan de indirecte verlichting de voorkeur geven. Tussen beide uitersten in staat de half-indirecte verlichting, waarvan nog weer zeer veel onderverdelingen zijn te maken. De vragen, hoe sterk de wanden van het vertrek moeten worden verlicht en welke verlichtingswijze psychologisch het prettigst aandoet, worden door personen van verschillende natuur verschillend beantwoord.

PROF. DR C. ZWIKKER.

< >