Bij het meten van de lichtsterkte van een electrische lamp maakt men onderscheid tussen sferische en hemisferische lichtsterkte. Onder sferische lichtsterkte verstaat men de gemiddelde sterkte van het licht, dat uitgestraald wordt naar het oppervlak van een bol, die de lichtbron tot middelpunt heeft, terwijl men bij het bepalen van de hemisferische lichtsterkte alleen het gemiddelde meet van de sterkte van het naar de onderste helft van die bol uitgestraalde licht.
De sferische lichtsterkte is van belang daar, waar reflectoren of helwitte zolderingen (indirecte verlichting) ook het naar boven uitgestraalde licht aan de verlichting ten goede doen komen door het naar beneden te weerkaatsen; de hemisferische lichtsterkte, waar dit niet het geval is en dus alleen het naar beneden uitgestraalde licht van belang is.Voor de juiste beoordeling van het lichtgevend vermogen van de lamp is het noodzakelijk de gehele verdelingskromme te kennen, d.i. de kromme, die volgens de grafische methode de lichtsterkte aangeeft, volgens elke hoek met de verticaal (stilzwijgend is hierbij de lamp verticaal hangend gedacht). De lampenfabrikant houdt bij de constructie rekening met het doel der lamp en geeft haar een speciale lichtverdelingskromme, zo zal hij bijv. daar, waar een zeer intens licht op een klein oppervlak nodig is, zorgen, dat het grootste gedeelte van het licht in een bepaalde gewenste richting wordt uitgestraald (z fotometer).