bedrijf waar men aan het publiek boeken uitleent tegen een bepaald bedrag per week en per deel. In Nederland, waar de eerste leesbibliotheek in 1757 werd gesticht te ’s-Gravenhage door de boekhandelaars Hendrik Florisz.
Scheurleer en P. G. van Balen, zijn de belangrijkste leesbibliotheekhouders (ca 1100, van wie ca 480 tevens boekhandelaar) erkend door De Ver. ter Bev. van de Belangen des Boekhandels.De erkenning is afhankelijk van de volgende voorwaarden: een voorraad van ten minste 1000 boeken, het bezit van een middenstands- en een vakdiploma (het laatste uitgereikt na het volgen van een schriftelijke cursus van één jaar, georganiseerd door de Vereeniging voor den Boekhandel), een behoorlijke boekhouding, een geschikte bedrijfsruimte en voldoende bedrijfsmiddelen. Krachtens deze erkenning kan de leesbibliotheekhouder aanspraak maken op leveranties met korting door de erkende uitgevers. Het verkeer tussen leesbibliotheekhouders en uitgevers is geregeld in het Reglement voor het Leesbibliotheekbedrijf, waarvan de handhaving is opgedragen aan een Commissie, samengesteld uit uitgevers en leesbibliotheekhouders.
De eigen organisatie der leesbibliotheekhouders is de in 1931 opgerichte Alg. Nederl. Bond van Leesbibliotheekhouders, die buitengewoon lid is van de Vereen, ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Een aantal leesbibliotheekhouders zijn lid van de Alg. Nederl. Bond van Boekhandelaren. Daar zij hun boeken niet van de erkende uitgevers kunnen betrekken, zijn zij daarvoor aangewezen op enige niet erkende uitgevers.
In BELGIË is het leesbibliotheekbedrijf nog niet gereglementeerd. De leesbibliotheekhouders zijn, tenzij ze tevens boekhandelaar zijn, niet aangesloten bij de Ver. ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen. Over het algemeen beperken ze zich tot het uitlenen van uiterst populaire lectuur.
Lit.: E. Drielsma, Praktijk voor de Leesbibliotheekhouders (Amsterdam 1948); C. Vrij, Het Leesbibliotheekbedrijf in de organisatie van het boek (Amsterdam 1948).