of Lauriergewassen is de naam van een familie van choripetale Dicotylen uit Eichler’s orde der Polycarpicae. Zij telt, vnl. in de tropen en subtropen, ca 45 geslachten met 1000 soorten, meest altijdgroene houtgewassen, rijk aan cellen met aetherische oliën.
Zij hebben verspreide, enkelvoudige, gaafrandige of gelobde bladeren zonder steunblaadjes en kleine, regelmatig 3-tallige, groene of witachtige bloemen met een napvormige bloembodem, 2 gelijke kransen van bloemdekblaadjes, 3 of 4 kransen van, vaak ten dele staminodiën blijvende, meeldraden met zich met klepjes openende helmknoppen en een i-hokkig vruchtbeginsel met 1 hangende anatrope zaadknop en 1 stijl met een 2-of 3-lobbige stempel, wordend tot een aan de voet vaak door de vlezig wordende bloembodem omgeven bes of steenvrucht met een endospermloos zaad, waarin een kiem met grote vlezige zaadlobben.
De familie wordt in 2 onderfamilies verdeeld, al naar de helmknoppen met 2 of 4 klepjes openspringen. Tot de eerste behoort het geslacht Laurus L., met 2 soorten, waarvan L. nobilis L., de alom gekweekte Laurier, het bekendst is. Dit is een kleine boom uit het mediterrane gebied met langwerpige, donkergroene, leerachtige bladen met gegolfde rand en groenachtig witte, hier bij uitzondering 2-tallige, dioecische of 2-slachtige bloemen. De bladeren worden als specerij gebruikt, terwijl de olie uit de donkerblauwe, ovale bessen in de volksgeneeskunde voorkomt. Tot deze groep behoren verder bijv. het geslacht lAndera Thunb., met 60 meest in Oost-Azië voorkomende soorten, waarvan L. Benzfiin (L.) BI., een loofafwerpende struik met rode vruchten uit Noord-Amerika, die vóór de bladontwikkeling bloeit, als sierplant gekweekt wordt, en het geslacht Cassytha L., met 16 soorten in de tropen en subtropen, kruidachtige, windende, bladloze parasieten zonder chlorophyl, waarvan de pantropische G. filiformis L. het meest bekend is. De tweede onderfamilie omvat o.a. het geslacht Persea Mill. met als bekendste soort P. gratissima Gaertn., de Advocaatpeer ; het grote, in tropisch Azië, Oost-Azië en Australië bijna 100 soorten tellende, door boognervige bladeren gekenmerkte geslacht Cinnamomum BI., waartoe de Kaneelboom (C. ztylaniium Nees.) en de Kamferboom (C. Camphora Nees) behoren; het loofafwerpende, vóór de bladontwikkeling bloeiende geslacht Sassafras Nees, met als bekendste soort S. officinale Nees et Eberm., uit Atlantisch Noord-Amerika; en het 100 soorten rijke, vnl. indomaleise geslacht Litsea Lam. (syn. Telranthera Jacq.) met de op Java veel gekweekte L. sebifeta BI., waarvan de olie uit de vruchten bij de kaarsenfabricage gebruikt wordt. Goed werkhout leveren naast de kamferboom en Sassafras vele soorten, zo Peresa nanmu Oliver (China) het nanmu-hout; Eusideroxylon Zwageii Teysm. et Binn. (Bomeo) een soort van ijzerhout; Lepidadenia Wightiana Nees (Oost-Indië) het zgn. Kalak-houl; Dicypellium catyophyllatum Nees, tevens specerijgewas, het rozenhout van Ca)enne; en Nectandra Rodioei Hooks het zgn. greenheart- hout van Brits-Guyana. Van een andere soort van laatstgenoemd geslacht, JV. Puchury Nees et Matt., dienen de van de vruchtwand bevrijde en onder verhitting gedroogde zaadlobben, de vroeger ook in Europa gebruikte zgn. Puchuty-bonen, de inboorlingen van tropisch Zuid-Amerika als geneesmiddel. Van Persea Lingue Nees (Chili) wint men de aan looistof rijke schors.
PROF. DR TH. J. STOMPS.