beoogt de natuur als een apart genre uit te beelden. Reeds in de Oudheid werd zij beoefend, maar er zijn slechts copieën op mozaïeken en muurschilderingen over en illustraties uit de Odyssee (Rome, Vaticaan, 1ste eeuw n.
Chr.).Gedurende de vroege Middeleeuwen trad het schilderen van landschappen in de Westerse kunst geheel op de achtergrond, maakte in China echter een grote bloei door, waarvoor o.a. te noemen zijn Li Loeng’mien uit de nde eeuw, de grootste schilder van de Soeng-dynastie, en Ma Juan, die een grote invloed uitoefende op de Kanoschool in Japan. Eerst in de 14de eeuw werd in het Westen het landschap in de miniatuurschilderkunst belangrijk, vooral in de Franse, als in de Trés Riches Heures du Duc de Berry, (Chantilly) van de gebroeders Van Limburg (ca 1415). Een hoogtepunt van zuivere natuuruitbeelding vormen Les Heures de Turin, in 1904 verbrand, en Les Heures de Milan (thans te Turijn) van Jan van Eijck, die ook als achtergronden van zijn paneelschilderingen landschappen gaf, die getuigen van een verfijnde natuurwaarneming.
In het algemeen gaan de Nederlandse schilders der 15de eeuw in het landschap op de achtergrond van hun schilderijen hierop door, al bereiken zij dikwijls niet de atmosfeer van Van Eijck. Het lover der bomen op het tweede en derde plan wordt dan schematisch weergegeven door een soort stippeling (de zgn. boomslag).
In Italië streefden o.a. Benozzo Gozzoli en Filippo Lippi naar landschappen als achtergronden met sterk plastische rotsformaties terwijl Piero della Francesca met zijn uitbeelding van de ruimte in zijn achtergronden en Leonardo da Vinci met zijn dynamisch landschap een geheel ander doel voor ogen hadden dan alleen getrouwe natuurnabootsing.
In Antwerpen ontstond met Joachim de Patinir in het begin der 16de eeuw het landschap, geschilderd om der wille van het landschap zelf, terwijl de religieuze voorstelling slechts aanleiding werd en in kleine figuren was weergegeven. Hij schilderde berglandschappen met hoge horizon, in vogelvlucht gezien en gecomponeerd uit allerlei kleine details. Wat enige oudere Vlaamse schilders reeds hadden toegepast wordt bij hem tot systeem: de indeling van het landschap in enige zones achter elkander, elk van verschillende tint, donker op de voorgrond en met een wazig blauw verschiet. Meer op fantasie berusten de landschapsachtergronden bij Lucas van Leyden en Jan van Scorel. De Italiaanse reizen van de laatste en zijn leerling Maarten van Heemskerck, van wie schetsboeken bewaard zijn (Berlijn), introduceerden in het landschap ruïnes van kerken en burchten. Het is de grote verdienste geweest van Pieter Bruegel de Oude om in de overgang van voor- en achtergrond meer binding te brengen. Zijn visie was grootser en vertoonde meer geslotenheid in de compositie. De oplossing van dit probleem bracht Titiaan, bij wie de horizon lager is, terwijl voor- en achtergrond inéénvloeien. Deze manier van werken werd verbreid door de prenten, die naar Titiaan’s landschappen gemaakt werden door Domenico Campagnola. In de tweede helft van de 16de eeuw is het landschap in Vlaanderen een apart genre geworden, waarbij het Vlaamse landschap zelf een rol speelt. (Jacob en Abel Grimmer). Paulus Bril, die in Rome decoratieve fresco’s uitvoerde, onderging de invloed van de Vlaamse landschapschilders o.a. van Gilles Coninxloo en beïnvloedde op zijn beurt het aldaar opkomende geslacht van landschapschilders; ook de Duitse schilder Adam Elsheimer. Deze schilders reisden veel, zo ging Roelant Saverij naar Praag en het Tiroolse land, waar hij veelal zijn motieven zocht. Jodocus de Momper bezocht Zwitserland en Italië.
De belangrijkste leerling van Coninxloo was Hercules Seghers (1590-1640). Hij ontwikkelde zich uit de principes van zijn leermeester en van Jodocus de Momper, tot één der grootste figuren uit de landschapschilderkunst. Zijn geschilderde landschappen zijn schaars, hij liet echter een ongeëvenaard oeuvre aan etsen na. In diezelfde tijd had in het N. al een typisch nationale richting gezegevierd in het werk van Hendrik Avercamp (winterlandschappen), Arent Arentsz, Cabel en Esaias van de Velde. Hun vroege werken tonen nog een anecdotische kant, langzamerhand treedt een stemmingskunst naar voren, op welk gebied de Hollanders het hoogste bereikten, dat te bereiken viel. Elk jaargetijde, alle atmosferische effecten gaven zij met het grootste kunnen weer.
Elke stad had een aantal landschapschilders; Haarlem spande de kroon. Jacob van Ruisdael (1628-1682) werd daar het middelpunt. Zijn evenwichtig gecomponeerde landschappen hebben een klassieke eenvoud, maar zij zijn dikwijls zeer dramatisch van stemming. Een geheel ander karakter hebben die van Jan van Goyen (1596-1656). Zijn werk is intiemer en levendiger. Een groot landschapschilder was Ruisdael’s leerling Meindert Hobbema (1638-1709), die vooral het Gelderse landschap in beeld bracht. Salomon van Ruisdael was meer lyrisch van aanleg. De werken van Albert Cuyp, Allaert van Everdingen, Paulus Potter, Aert van der Neer, Herman Saftleven getuigen alle van een grote vaardigheid in het onderwerp waarin zij zich hadden gespecialiseerd. Rembrandt schilderde vooral na 1640 veel landschappen die treffen door hun grote visie. De rivierlandschappen van Philips de Koninck, met hun uitgestrekte panorama’s, zijn typisch voor het beeld van het Hollandse landschap. Hoewel niet een landschap in de directe zin van het woord, moet hier het gezicht op Delft van Jan Vermeer genoemd worden (Mauritshuis) omdat het een unieke plaats inneemt. Vermeer waagt het hier zich los te maken van de donkere voorgrond.
In de 18de eeuw krijgt het Nederlandse landschap een meer topografische betekenis. De eeuw zet in met het late oeuvre van Jan van der Heijden, waarna zich ook een hele school van topografische schilders in waterverf ontwikkelt. De eerste helft van de 19de eeuw brengt een teruggrijpen op 17de-eeuwse meesters. Daarna volgt de typisch Hollandse nuance van het impressionnisme in de Haagse School, terwijl van onze tijd de onheilspellende romantische landschappen van A. G. Willink te noemen zijn. In Vlaanderen staat de landschapskunst in nauw verband met die van het Noorden. Bepaald geniaal zijn de enkele stukken van Adriaen Brouwer, terwijl de landschappen van Rubens een heroïsch karakter hebben. Van de vele anderen is nog Jan Siberechts te noemen als vertolker van het landleven. Met de romantiek komt weer de belangstelling voor het landschap. Dan is E. J. Verboeckhoven een bekende figuur, terwijl in de 20ste eeuw Saverijs en G. Permeke , van belang zijn. In Italië is in de 17de eeuw alleen Salvator Rosate noemen, als schilder van havengezichten en landschappen met tempels en ruïnes. Belangrijker is echter het werk van in Rome gevestigde buitenlanders, van wie N. Poussin en Claude Gellée, Le Lorrain, de voornaamste waren. Met hen ontstond het klassieke landschap met figuren uit de mythologie, dat overal navolging zou vinden.
In de 18de eeuw vervaardigde Alessandro Magnasco zijn fantastische berglandschappen en later Canaletto zijn vele landschappen met stadsgezichten en vooral Francesco Guardi zijn van licht doordrenkte gezichten bij Venetië. In de 19de eeuw is G. Segantini de bekendste en uit onze tijd zijn Angelo de Bon en Arturo Tosi te noemen.
In Frankrijk doet in de 18de eeuw met A. Watteau het parktafereel, met elegante figuren, zijn intree, in welk genre ook H. Fragonard en H. Robert uitmuntten. Ca 1800 ging men weer terug naar het landschap van de 17de eeuw in Nederland en begon voor dit soort schilderen, gemengd met romantische en Oosterse motieven, een bloeiperiode. De kennismaking met het werk van de Engelsman Constable betekende voor de Fransen een openbaring. Met de meesters van de Barbizonschool als Corot, Rousseau, Millet enz. ontstond „le paysage intime”. Een apart staande figuur is Johan Bartold Jongkind, wiens langdurig verblijf in Frankrijk hem tot een wegbereider van het impressionnisme aldaar maakte. Met het impressionnisme, dat ca 1870 ontstond werd het kleurengamma lichter en de toets vrijer. De grote meesters hiervan zijn E. Manet, Cl. Monet, Sisley en Pissarro. Dan volgt het pointillisme, dat vooral beoefend werd door Seurat en Signac en waarbij kleine toetsen van ongemengde kleuren vlak naast elkaar worden geplaatst. Enigszins uit deze techniek ontstaan de werken van V. van Gogh, die oorspronkelijk een donker palet heeft, dat echter in Frankrijk veel felle kleuren krijgt. Uit het impressionnisme ontwikkelde zich Paul Cézanne, die het landschap abstract zag in een rhythme van kleur en lijn. Van hedendaagse schilders kunnen H. Matisse, A. Derain en De Vlaminck genoemd worden.
In Duitsland werd met Dürer het landschap zeer belangrijk. Dit bleef ook zo voor de zgn. Donauschool (Altdorfer, Huber) met haar romantisch aandoende effecten, maar daarna werd het eigenlijk pas weer belangrijk in de tijd van de romantiek, toen Caspar David Friedrich zijn aetherische landschappen schiep. Van geheel andere aard zijn die van Hans Thoma en die van de Zwitser A. Böcklin, bekend door zijn veel herhaald Toterinsel.
In Engeland vestigde in de tweede helft der 18de eeuw Richard Wilson een landschapschilderschool, Old Crome in Norwich, waarvan J. M. W. Turner en J. Gonstable de belangrijkste figuren waren. Van betekenis voor het impressionnisme was de jong gestorven R. P. Bonington.
DR D. HANNEMA.