Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LANDLOPERIJ

betekenis & definitie

Schuldig aan landloperij, als overtreding strafbaar gesteld in art. 432 W.v.Sr. is hij die zonder middel van bestaan rondzwerft. Dat de wet hier het woord „rondzwerven” gebruikt heeft geen bijzondere betekenis.

Het is onjuist er uit af te leiden, dat men eerst dan van „rondzwerven” zou kunnen spreken indien iemand trekt van plaats tot plaats. De rechtspraak neemt aan, dat men ook kan rondzwerven binnen één bepaalde gemeente.De zin van de strafbaarstelling is gelegen in het gevaar, dat lieden die zonder middelen van bestaan rondzwerven tot het begaan van strafbare feiten zullen komen, vooral op het platteland. Vandaar de bijzondere soort straf er op gesteld, nl. naast hechtenis van ten hoogste 12 dagen (van ten hoogste drie maanden indien de landloperij gepleegd wordt door drie of meer personen boven de leeftijd van 16 jaar, volgens art. 433 W.v.Sr.) de plaatsing in een rijkswerkinrichting voor ten hoogste drie jaar. Dit kan volgens de wet (art. 434 W.v.Sr.) alleen als de betreffende tot werken in staat is, doch dit laatste wordt in de practijk spoedig aangenomen.

Landlopers behoren tot de asocialen. Onder hen zijn er velen die andere strafbare feiten hebben gepleegd; sommige onderzoekingen toonden, dat ongeveer driekwart van de onderzochte zwervers met de strafrechter in aanraking was gekomen. Van de tot plaatsing in de rijkswerkinrichting veroordeelden zijn reeds velen vroeger tot dezelfde bijkomende straf veroordeeld. Het recidivistenpercentage is meer dan 80 pct (in 1901 83,6 pct, in 1938 83,5 pct volgens de criminele statistiek van 1938). Men kan haast zeggen: eens een landloper, altijd een landloper. Hij die er toe komt de georganiseerde gemeenschap achter zich te laten en het leven zonder gebondenheid en verantwoording van de zwerver kiest, komt practisch niet meer tot een ordelijk leven terug. Landloperij is, zoals bedelarij en sommige vormen van prostitutie, een passieve vorm van asociaal gedrag. Het heeft daarom sterke relatie tot het alkoholisme.

Het aantal veroordelingen wegens landloperij of bedelarij neemt af. In 1904 bedroeg dit aantal 1920. in 1938 was dit cijfer 710. Men heeft deze vermindering wel in verband gebracht met de vermindering van het alkoholgebruik. Wellicht speelt hier de sociale wetgeving (ouderdomsrente) nog een grotere rol.

PROF. MR B. v. A. RÖLING

Lit.: Simons-Pompe, Leerb. v. h. Ned. strafrecht. Dl II, 6de dr. (Groningen - Batavia 1941), blz. 269-274; J. M. van Bemmelen, Criminologie. Leerb. d. misdaadkunde, 2de dr. (1948), blz. 285-286, 400-402. Verder het Duitse verzamelwerk: Der nichtseszhafte Mensch (1938).

In BELGIË heeft men sedert vele jaren de landlopers uit het gebied van het strafrecht uitgeschakeld en getracht maatregelen van bijstand en sociale hulp aan te wenden, om het euvel tegen te gaan.

Een wet van 27 Nov. 1891 heeft een reeks veiligheidsmaatregelen voorzien, die veeleer een maatschappelijk karakter dragen en toegepast worden tegenover bedelaars en vagebonden. Deze wet (gewijzigd door de wet van 12 Febr. 1897) heeft twee bijzondere inrichtingen voorzien, waar zulke afval van de gemeenschap opgenomen en eventueel aan het werk kan worden gesteld: bedelaarsgestichten (dépôts de mendicité) en toevluchtshuizen (maisons de refuge). Landlopers en bedelaars kunnen door de Vrederechter voor een duur van twee tot zeven jaren ter beschikking van de regering worden gesteld.

Voor jeugdige landlopers en bedelaars, jonger dan 16 jaar, heeft de wet van 15 Mei 1912 aan de Kinderrechter de bevoegdheid gegeven om alle maatregelen van bewaking, opvoeding en bescherming te bevelen.

Tot onlangs werden de mannelijke landlopers in het gesticht of in het toevluchtshuis van Merxplas opgesloten; thans is het bedelaarsgesticht naar de landbouwkolonie van Wortel verplaatst; de vrouwelijke worden opgenomen in het gesticht en in het toevluchtshuis van Sint Andries-bij-Brugge.

Landloperij is de drempel van de misdadigheid. Doch naast de psycho-biologische oorzaken speelt voor de landloperij de economische toestand een zeer voorname rol. De Duitse geleerde Georg von Mayr en de Nederlandse criminoloog W. A. Bonger hebben de correlatie tussen armoede, economische crisis en landloperij door statistieken aangetoond. Ook de Belgische statistiek bevestigt hun gegevens. In het jaar 1900 waren er meer dan 3600 opgeslotenen in het gesticht te Merxplas; in 19 ii zelfs meer dan 5600. Sedertdien nam het aantal landlopers en bedelaars af, dank zij de vele maatregelen van sociale hulp en bijstand. Wereldoorlog I deed ze bijna verdwijnen. In de jaren 1930-1940 nam hun aantal weer toe. In 1940 daalde het cijfer op 1179; in 1941 op 887; in 1942 was het 936. In de jaren 1944 tot 1947, krijgen we de volgende getallen: 505, 385, 482, 553. In 1948 (het laatste waarvan wij de statistiek bezitten) is het cijfer weer gestegen tot 806.

Hierbij moet de aandacht worden getrokken op twee feiten. Enerzijds dat in werkelijkheid de gemiddelde bevolking van de gestichten en toevluchtshuizen veel geringer is, daar veel gebruik wordt gemaakt van het recht om de opgesloten landlopers in vrijheid te stellen, zodra er voor hen werkgelegenheid wordt gevonden. Anderzijds, dat een groot aantal der opgeslotenen recidivisten van landloperij zijn. Slechts omtrent 30 pct dergenen die ter beschikking van de regering worden gesteld, waren voordien nooit in een gesticht of toevluchtshuis, terwijl veel meer dan 30 pct er voor de vijfde maal en meer worden opgenomen. Evenals de prostitutie, die volgens de Belgische wetgeving op zichzelf ook geen strafbaar delict is, kunnen landloperij en bedelarij als gevaarlijke individuele symptomen worden aanschouwd en moeten daarom streng worden tegengewerkt.

PROF. DR NICO GUNZBURG.

< >