noemt men de systematische waarneming en beschrijving van de wisselende omvang (de curven) van het maatschappelijke verschijnsel van de criminaliteit in zijn geheel en in zijn verschillende soorten en de vergelijking hiervan met de curven van andere maatschappelijke verschijnselen. Haar doel is niet alleen, door telling en statistische groepering van de veroordeelde personen en van het aantal en de soort van de door hen gepleegde delicten een overzicht te geven van de omvang en het verloop van de criminaliteit, maar vooral ook door groepering van de gepleegde delicten naar de plaats, waar zij gepleegd zijn (grote steden, platteland, verschillende provincies), naar sexe, leeftijd, beroep, welstand, godsdienstige gezindte, genoten onderwijs, drankmisbruik van de daders enz. inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de misdadigheid en daardoor te komen tot een wetenschappelijk gefundeerde kennis van de middelen ter bestrijding van de criminaliteit (criminele politiek).
Reeds lang heeft men de waarde van de criminele statistiek erkend. Het eerst in Frankrijk, dat al sedert 1826 een criminele statistiek bezit. Later volgden o.a. België (1835), Beieren (1835), Oostenrijk (1852), Pruisen (1854), Engeland (1857), Nederland (1896).
De grondvester van de wetenschap van de criminele statistiek is geweest de Belg Ad. Quetelet, die zijn nieuwe inzichten neergelegd heeft in zijn Sur l’homme et le développement de ses facultés ou Essai de physique sociale (1835), dat later (1869) verscheen in tweede, belangrijk gewijzigde uitgave onder de titel Physique sociale, ou Essai sur le développement des facultés de l’homme. Hij legde vooral sterk de nadruk op de regelmaat, waarin dezelfde misdaden jaarlijks terugkeren en onderzocht ook de invloed van verschillende maatschappelijke factoren op de criminaliteit.In Nederland worden statistische gegevens betreffende de criminaliteit gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het aantal onherroepelijk veroordeelden in rechtbankzaken, met uitzondering van veroordeelden ter zake van belastingdelicten; eveneens dat zowel absoluut als relatief de cijfers van de ter zake van rechtbankzaken (in hoofdzaak misdrijven) onherroepelijk veroordeelden in 1920 en 1946 belangrijk hoger, dus ongunstiger waren dan in de overige vermelde jaren. Inderdaad waren in de jaren 1920 en 1946 de invloeden van de voorafgegane oorlogsjaren terdege merkbaar. Ten gevolge van de abnormale toestanden stegen de aantallen onherroepelijk veroordeelden in de oorlogsjaren tot grote hoogte.
Niet aanstonds na het beëindigen van de gebeurtenissen met versterkte criminogene werking daalt de criminaliteit tot gunstiger stand. Een zeer groot aantal personen werd in 1920 en 1946 veroordeeld ter zake van misdrijven strafbaar gesteld in wettelijke regelingen, die met de bijzondere omstandigheden samenhingen, o.a. distributiewet en voedselvoorzieningsbesluit. Echter vertoonden ook de cijfers betreffende misdrijven genoemd in het Wetboek van Strafrecht toeneming. Het percentage recidivisten van het totaal aantal veroordeelden t.z.v. delicten van het Wetboek van Strafrecht bedroeg voor 1930 40,8, voor 1946 33,9.
De volgorde van de provincies naar lagere en hogere relatieve cijfers (per 10 000 inw.) was in 1946:
1. Friesland,
2. Groningen,
3. Drenthe,
4. Zuidholland,
5. Gelderland,
6. Utrecht,
7. Noordholland,
8. Noordbrabant,
9. Zeeland,
10. Overijsel,
11. Limburg.
De aantallen veroordeelde vrouwen zijn naar verhouding belangrijk lager dan die van de mannen. Voor verdere gegevens raadplege men de publicaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Niet gepubliceerde tabellen liggen voor belangstellenden bij het Bureau ter inzage. Voor de betekenis van sexe, leeftijd, burgerlijke staat, godsdienstige gezindte, alkoholisme en andere factoren voor de criminaliteit raadplege men de werken hieronder.
Lit.: W. A. Bonger, Inleiding tot de criminologie (Volksuniversiteits-bibliotheek, Haarlem 1932); Idem, De criminaliteit van Nederland, in Mensch en Maatschappij, VI (1930); J. M. van Bemmelen, Criminologie, Leerboek der Misdaadkunde (Zwolle 1942); Hans von Hentig, Crime (Causes and conditions) (New York 1947); Idem, The criminal and his victim (New Haven 1948).