Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Landen oppervlakte bevolking toeen afneming aantal inw

betekenis & definitie

in 1000 km* 17 Mei 1939 29 Oct. 1946 in pet p. km2

Sleeswijk-Holstein 15,7 I 589 OOO 2 650 500 + 66,8 169

Hamburg o,7 i 711 900 i 424 100 — 16,8 1910

Nedersaksen 47,2 4 539 500 6 430 800 + 4'.7 136

Noordrijnland-Westfalen 34,i ii 945 100 ii 797 100 — 1,2 346

Britse Bezettingszone 97,7 19 785500 22 302 500 + 12,7 228

Bremen 0,4 562 900 486 500 —13.6 1217

Hessen 21,1 3 479 100 4 064 100 + 16,8 193

Württemberg-Baden 15,7 3 217 300 3 675 200 + 14,2 234

Beieren 70,3 7 037 600 9 029 100 + 28,3 128

Amerikaanse Bezettingszone 107,5 14 296 900 17 254 900 + 20,7 161

Z.-Baden 9,9 i 229 700 i 197 900 2,6 121

Württemberg-Hohenzollern io,4 i 075 800 i 117 600 + 3.9 108

Rijnland-Palts 19,6 2 962 100 2 737 900 — 7,6 140

Saarland i,9 842 400 880 000 + 4,5 463

Franse Bezettingszone 41,8 6 110 000 5 933 400 — 2,9 142

Brandenburg 26,9 2 413 900 2 527 500 + 4,7 94

Mecklenburg 22,9 i 405 400 2 139 600 + 52,2 93

Saksen-Anhalt 24,7 3 442 000 4 160 500 + 20,9 168

Thüringen 15,6 2 430 600 2 927 500 + 20,4 188

Saksen 17,0 5 465 200 5 558 600 + 1,7 327

Sovjet-Russische Bezettingszone 107,1 15 157 100 17 313 700 +14.2 162

Berlijn o,9 4 321 500 3 200 000 — 26,0 1456

waarvan:

Britse Sector 0,2 881 600 604 800 — 3i,4

Amerikaanse Sector 0,2 1 331 200 992 000 — 25,4

Franse Sector 0,1 521 200 425 600 —18,3

Sovjet-Russische Sector 0,4 i 587 500 i 177 600 — 25,8

Duitsland, Totaal 355,o 59 671 000 66 004 500 + 10,6 186

Plantenkleed

De flora van Duitsland dat ge-heel valt binnen het onderdeel van het zgn. holarctische plantengeografische district dat men het Middeneuropese woudgebied noemt, is ongetwijfeld als nog zeer jong te beschouwen. Door de ijstijden van het diluvium was zij gedecimeerd, in tegenstelling tot die van Noord-Amerika en OostAzië, zulks als gevolg van het West-Oost verlopen der Europese gebergten. Van refugiën uit vond daarna een herbebossing van het ontstane arctische toendra-landschap plaats. Eerst kwam een vegetatie van berken en dennen tot stand. In het midden van het stenen tijdperk, de zgn. hazeltijd, voegde de hazelnoot zich daarbij. Reeds nu begon de mens, die zich op akkerbouw ging toeleggen, met zijn stenen bijl het bos aan te tasten.

Dit werd al erger tegen het einde van het stenen tijdperk, toen het karakter van het bos veranderd was in dat van een eiken-mengwoud met linden en iepen en, op vochtige plaatsen, elzen, nog erger in de nu volgende bronstijd, waarin beuken en haagbeuken in groten getale waren opgetreden, en in de ijzertijd. Wat niet wegneemt, dat bij het begin der jaartelling Duitsland nog voor 75 pet met bos bedekt was. Daarnaast bestonden heiden, venen, weiden en cultuurland. Langs allerlei wegen kwamen nieuwe soorten binnen: langs de Donau bijv. steppenplanten, door de Bourgondische Poort vooral mediterrane soorten, langs de zeekust, speciaal naar N.W.-Duitsland, atlantische. In de 16de eeuw was sprake van een eerste begin van bosbouw, nodig geworden, omdat al te veel bos was vernietigd, wat niet voorkwam, dat ca 1800 de toestand uiterst precair was geworden. De redding van het bos was te danken aan de vervanging van hout in de industrie door kolen, die toen begon.

Op het ogenblik bezit Duitsland nog ca 9 millioen ha bos, grotendeels coniferenbos (den, spar) en nog voor geen derde gedeelte loofbos (eik, beuk, berk, esdoorn), in tegenstelling met vroeger, toen de verhouding omgekeerd was, hetgeen begrijpelijk is, omdat de vruchtbare loofbosgronden het allereerst voor gebruik door de landbouw in aanmerking kwamen en de industrie coniferenhout prefereert. In vergelijking met de bossen van NoordAmerika en Oost-Azië is het Duitse bos arm aan boomen struiksoorten en ook aan ondergroei te noemen. Een nadere bespreking verdient de flora van de Duitse gebergten. In de Beierse Alpen heeft men een zonatie en een alpine vegetatie* als ook elders in de Alpen. De montane beukengordel gaat hier tot 900 m, de subalpine coniferengordel, met den, spar, zilverspar, larix, en aan loofhoutsoorten nog els, wilg, berk, populier en lijsterbes, tot 1700 a 2000 m. De eigenlijke Alpen-flora omvat uiteraard niet alle bekende Alpensoorten, zo bijv. niet Edelweiss of Ranunculus glacialis.

De overige Duitse gebergten geven een overeenkomstig beeld te zien. In de Harz bijv. vindt men loofbos tot 500 m, daarboven vooral sparrenbos tot de bij 1100 m liggende boomgrens, waarboven men nog een aantal Alpen-planten aantreft. De grenzen tussen de opeenvolgende plantengordels liggen hier lager dan in de Alpen als gevolgvandenoordelijker ligging van dit gebergte en in verband met de regel, dat, hoe kleiner een gebergte is, hoe lager de boomgrens ligt. Dat ten slotte langs de kusten duinen met een duinflora en slikken en schorren met hun karakteristieke vegetatie voorkomen, behoeft welhaast geen vermelding.

PROF. DR TH. J. STOMPS

Dierenwereld

z dieren, verspreiding

Bevolking

Het totaal aantal inwoners (woonbevolking) bedroeg in:

1816 24833OOO
1871 41 058 792
1900 56367*78
1910 64925993
1919* 59850644
1925* 63180649
19331 66 165 979*
*939* 69614519

idem volgens de omvang van het Duitse Rijk op 1 Jan. 1941, echter zonder het Protectoraat Bohemen en Moravië:

Duitsland (17 Mei 1939) 69 614 519*

Dantzig 390 593

Oostenrijk 6 972 269

Sudetenland 2 943 187

Ingelijfde Oostelijke gebiedsdelen 10 043 343

Eupen, Malmédy en Moresnet 66 854

Totaal 90 030 765

1 Voor het na de Vrede van Versailles enz. verkleinde grondgebied,

doch inclusief het Saargebied.

2 Alleen de werkelijk aanwezige bevolking bekend. 8 Dus exclusief Dantzig, de ingelijfde Oostelijke gebiedsdelen, Oostenrijk en het Sudetenland.

De stand van de bevolking volgens de telling op 29 Oct. 1946 is weergegeven in de tabel op de voorgaande pag.

Uit deze cijfers volgt wel, dat sedert de capitu-latie van Duitsland in het voorjaar van 1945 een grote bevolkingsverschuiving heeft plaats gevonden. Een groot deel van de in de thans bij Polen en Sovjet-Rusland gevoegde gebieden is naar het gebied ten W. van Oder en Neisse verplaatst; als gevolg hiervan vertonen Sleeswijk-Holstein, Mecklenburg, Voor-Pommeren en Neder-Saksen een zeer sterke toeneming van de bevolking.

Godsdienst

Het midden en het N. van Duits-land zijn overwegend Protestants; de R.K. bewonen de zuidelijke en westelijke gebieden. Voor enkele gebieden volgen in bijgaande tabel de cijfers van het jaar 1946. De Protestanten van de Palts en in het Nederrijngebied zijn meest Hervormd en Presbyteriaal of Synodaal georganiseerd. De overigen behoren meest tot de Evangelische, d.i. Lutherse Kerk.

Het Duitse Rijk is voor de R.K. Kerk verdeeld in verschillende aartsbisdommen of kerkprovincies met vele bisdommen. Het bisdom Meissen is „Exemt”, d.w.z. staat onmiddellijk onder de Heilige Stoel. De Oudkatholieken hebben in Bonn hun eigen bisschop.

Evangelischen in pet R.K. in pet Israëlieten in pet

Beieren 25.76 69,46 0,25

Bremen 85,29 8,85 0,03

Hessen 62,32 32,03 0,07

Württemberg-Baden

57,65 38,12 0,40

Amerikaanse zone 42,78 52,02 0,16

Hamburg 80,53 6,30 0,07

Nedersaksen *' 76,79 *9,*2 0,03

Noordrijnland-Westfalen 138,93 56,3+ 0,03

Sleeswijk-Holstein ( 88,01 6,05 0,02

Britse zone 57,67 36,91 0,08

Rijnland-Palts 39,43 58,50 0,04

Saarland — — —

Württemberg-Hohenzollern 43,i5 54,63 0,01

Zuidbaden 125,50 71,08 0,02

Franse zone 34,94 62,68 0,03

Brandenburg 85,37 9,19 0,01

Mecklenburg-Voorpommeren 83,05 *4,30 0,01

Saksen 83,39 8,10 0,01

Saksen-Anhalt 79,82 *5,23 0,01

Thüringen 76,56 16,70 0,01

Russische zone 81,62 *2,19 0,01

Grool-Berlijn 71,47 *o,93 0,24

DUITSLAND 58,70 35,42 0,09

Middelen van bestaan

Hoewel vóór Wereldoorlog II Duitsland zich in de eerste plaats tot een industriestaat had ontwikkeld, speelden landbouw en veeteelt toch nog een grote rol. Naar de beroepen vond nog bijna een derde der bevolking zijn bestaan in landen bosbouw, hetgeen uit de onderstaande tabel kan blijken.

LAND-, TUIN-, WIJN-EN BOSBOUW

Ongeveer tweederde van de vooroorlogse oppervlakte van Duitsland werd door bouwen weilanden ingenomen, waardoor het mogelijk was voor 75 pet in de behoefte aan voedingsmiddelen te voorzien. Door het verlies van de gebieden beoosten Oder en Neisse is de oppervlakte cultuurgrond met 28 pet verminderd. Het tegenwoordige Duitsland, dat voor Wereldoorlog II slechts 57 pet van de agrarische productie leverde, moet thans trachten te voorzien in de behoefte van een bevolking, welke bijna even groot is als de vooroorlogse bevolking van geheel Duitsland. In de noordelijke laagvlakte zijn de landbouwbedrijven in het algemeen groter dan in het Z. van Duitsland. De grootste landerijen vindt men in Sleeswijk-Holstein, Saksen, Anhalt en Mecklenburg. Ook geschiedt de landbouw er intensiever, hetgeen o.m. uit het grotere kunstmestverbruik blijkt.

In het Noordduitse laagland vormen tarwe, rogge en haver de hoofdproducten. Ook het gebied ten W. van de Rijn (Gulik) is een tarweland. Gerst wordt vooral in Thüringen en de Altmark verbouwd. Daarentegen zijn in het W. de rogge en de haver sterker vertegenwoordigd. Terwijl in Noord-Duitsland het gras-land ongeveer V, van de oppervlakte cultuurgrond inneemt (in Oostfriesland, Oldenburg en het gebied tussen Beneden-Wezer en Beneden-Elbe echter meer dan de helft!), is in het Z. van Duitsland de oppervlakte grasland in het algemeen geringer, meestal 1lt~1la van de oppervlakte cultuurgrond; in de Palts en Neder-Franken zelfs minder dan 1IS; daarentegen neemt in deze gebieden de verbouw van voedergewassen voor het vee een grotere plaats in. De Opper-Palts en OostBeieren zijn hier de belangrijkste graangebieden. Meer westelijk worden behalve tarwe, ook gerst en spelt verbouwd (Zwabisch Unterland, Z. deel van Bovenrijnse laagvlakte); in de onvruchtbare boszandsteengebieden (Spessart, Bohemer Woud) zijn rogge en haver de hoofdgewassen.

< >