Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Landbouwstatistiek

betekenis & definitie

De Landbouwstatistiek in Nederland is reeds meer dan 150 jaar oud. Haar ontwikkeling dateert van het jaar 1799 toen aan de Commissarissen der Financiën in de departementen, waarin het land in die tijd verdeeld was, vragenlijsten werden toegezonden met betrekking tot verschillende gegevens over de landbouw, in het bijzonder wat betrof de oppervlakte der woeste gronden en domeinen.

Sindsdien werden regelmatig vragen gesteld, welke ten doel hadden het inzicht in de toestand van de Nederlandse landbouw te verdiepen. Verschillende persoonlijkheden en instellingen hebben in de loop van de 19de eeuw grote invloed op de ontwikkeling van de Landbouwstatistiek uitgeoefend. In het bijzonder dienen daarbij de namen te worden genoemd van dr W. C. H. Staring en van C. J. M. Jongkindt Coninck, die in de periode 1860 tot 1885 een zeer grote invloed hebben uitgeoefend. Daarnaast heeft het Nederlands Landbouwhuishoudkundig Congres in zijn rapporten bij voortduring aangedrongen op verbetering van de statistiek van land- en tuinbouw. Het stelsel van de periodieke tellingen, zoals deze nu regelmatig worden gehouden, ontstond eerst in 1910. In dat jaar werden niet alleen gegevens verzameld over de oppervlakten, die werden beteeld en de opbrengsten, welke deze oppervlakten voortbrachten, ook de veestapel werd aan telling onderworpen. De resultaten van dit eerste zéér uitvoerige onderzoek kwamen gereed aan de vooravond van Wereldoorlog I; men bestempelt dit onderzoek met de naam Landbouwtelling 1910. In 1920-1921 werd andermaal een landbouwtelling gehouden; in 1930 verscheen een uitvoerig overzicht van het grondgebruik in Nederland, gevolgd door een beschrijving der Landbouwgebieden, terwijl in 1950 in het kader van de Wereldlandbouwtelling een telling werd gehouden niet alleen van de gewassen en de veestapels, maar ook van de bevolking der huishoudens van de agrarische ondernemers, de arbeidskrachten en de werktuigen. Deze telling, bekend onder de naam Landbouwtelling 1950, werd gehouden in Mei (1ste phase) en December (2de phase), geheel na overleg en in overeenstemming met België en Luxemburg, ter verkrijging van volkomen vergelijkbare cijfers voor de drie Benelux-landen. Op 4 Sept. 1933 werd in het kader van het Landbouwcrisisbureau een zelfstandige afdeling voor Landbouwstatistiek opgericht, bekend onder de naam „Esbu”. In 1941 werd deze opgenomen in het Centraal Bureau voor de Statistiek. Tot de taak van dit Bureau behoorde o.a. het verzamelen van uitgebreide statistische land- en tuinbouwgegevens ten behoeve van de uitvoering der Landbouwcrisiswet. In Mei 1934 had de eerste inventarisatie plaats van land- en tuinbouw, de zgn. Mei-telling, die thans elk jaar wordt gehouden met medewerking van de Provinciale Voedselcommissarissen en de onder dezen werkzame plaatselijke bureauhouders en tellers. Daarnaast worden ook nog jaarlijks gegevens van meer algemene aard, zoals het gebruik van de bodem, het marktwezen en de oogstresultaten, verstrekt door de gemeentelijke commissies van bijstand onder leiding van de burgemeesters.Het ligt voor de hand, dat de aard en de strekking van de werkzaamheden op landbouwstatistisch gebied — als grondslag voor de Nederlandse Landbouwpolitiek — aan de wisselingen, welke deze in de loop der jaren meemaakte, telkens werden aangepast.

De na-oorlogse ontwikkeling heeft ook haar invloed doen gelden op de statistische werkwijze in het algemeen: deze moet doelmatig zijn en snel. Het middel om het gestelde doel van een snelle informatie te bereiken, werd gevonden in de steekproeven, waardoor talloze gegevens over het beteelde areaal, de grootte van de rundvee-, varkens- en kippenstapel enz. kunnen worden verkregen.

Ook deze methode van verzamelen van gegevens is een combinatie van partiële tellingen en schattingen. Ze wordt toegepast volgens strikt mathematische beginselen, opdat de uitkomsten zo betrouwbaar mogelijk zullen zijn. Vooral in die gevallen dat een grote frequentie van de telling is gewenst, zoals zich bijv. voordoet met betrekking tot de ontwikkeling van de varkensstapel, biedt de hier weinig kostbare „sampling”-methode uitstekende perspectieven. Aangezien het te tellen materiaal ter plaatse wordt gecontroleerd, kan ze bovendien nog leiden tot een grotere betrouwbaarheid dan bij een volledige telling kan worden verkregen. In de naaste toekomst zal de ontwikkeling van de landbouwstatistiek ongetwijfeld in het teken staan van de steekproefmethode.

Naast de hierboven genoemde gegevens ten aanzien van de beteelde oppervlakten, de omvang van de veestapel, de oogsten en het gebruik van de bodem, worden bovendien nog door het Centraal Bureau voor de Statistiek gegevens verzameld over de pachtprijzen, de productie van melk en andere zuivelvoortbrengselen, de aanvoer van visserijproducten enz. enz. Een volledig overzicht van beschikbare gegevens op het gebied van land- en tuinbouw wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek op aanvrage gratis verstrekt.

IR J. O. W. IGNATIUS.

< >