Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Lakwerk

betekenis & definitie

werd, volgens de literaire bronnen, in CHINA reeds lang voor de Christelijke jaartelling toegepast aan gebruiksvoorwerpen, voertuigen en interieurs. Geleidelijk zien wij dat het zich verder ontwikkelt, om een glanspunt te bereiken gedurende de Sung-periode (960-1127 n.

Chr.).In het 8ste deel van de Ko-hu-yao-lun van Tsao Ch’ao lezen wij dat de volgende soorten werden onderscheiden : Ti Hung: lakproducten lichtrood (jujube-lak) tot cinnaberrood gekleurd, waarop door inkerven landschappen, bloemen, vogels enz. worden aangebracht; Tui Hung: imitatie van T’i Hung, waarop de versiering en relief wordt aangebracht met een soort pâte, waarover een laag rood lak wordt gelegd; Ch’iang Chin: aristocratisch versierde, uitgezochte producten en relief beschilderd, waarover een zware goudlaklaag wordt aangebracht. Tsuan Hsi: stukken vnl. daterende uit de Sung-periode met à-jour bewerkte decoratie; Lo Tien: zeer zware zwarte lak met inleg van parelmoerproducten van de provincie Kiangsi.

KOREA

Reeds na de vereniging van de drie keizerrijken van Korea onder Sinlu (669 n. Chr.) werd in de literatuur melding gemaakt van een regeringsinstantie belast met het toezicht op de laknijverheid. De vervaardigde voorwerpen waren meestal voor huiselijk gebruik bestemd. In later jaren werd veelvuldig gebruik gemaakt van lakwerk ingelegd met schelpfragmenten of versierd met ingesneden decoratie (vogels, bloemstukken) die met kleuren (rood, groen, wit) gekleurd werd.

JAPAN

Algemeen wordt door kenners toegegeven dat de lakkunst der Japanners die van hun leermeesters, Chinezen en Koreanen, overtreft. Behalve de omstandigheid dat de lakboom Rhus Vernicifera in Japan met betere resultaten en in groter aantal gekweekt kan worden dan in China, droeg het fijnere aesthetische instinct van de Japanner hiertoe bij. De authentieke ontwikkeling van het lakwerk als schone kunst had plaats gedurende de Heian-periode (782-1192 n. Chr.), welke gekarakteriseerd wordt door een nationale kunst, die zich begon los ti maken van Chinese en Koreaanse invloeden. Lak werd niet alleen gebruikt voor de inwendige decoratie van belangrijke gebouwen en tempels (de Hôô-dô van de Byôdô-in te Oedzji), doch ook de buitenzijden van sommige gebouwen werden er geheel mee bedekt.

In 744 werd door keizer Kwammoe de zetel van zijn regering naar Heian (Kyóto) overgebracht, hetgeen een belangrijke vraag naar kunstvoorwerpen en in het bijzonder naar lakwerk ten gevolge had, bestemd voor ceremoniële doeleinden. Het tijdschrift Kokka beschrijft de Heian-periode als de gouden eeuw der lakkunst (no 212). Gedurende de Kamakoera werden de technische procédé’s sterk verbeterd en vooral ontwikkelde zich de incrustatie met goud, zilver, parelmoer, en schelpfragmenten, terwijl ook het Kamakoerabori ontstond, ontleend aan het Chinese gekerfde roodlak. De Asjikaga-periode gaf de opkomst te zien van de lakdecoratie in hoogreliëf (taka-maki-e), terwijl de reeds lang toegepaste nasji-dzji (aventurine) tot volle ontwikkeling kwam, en de eenvoud, door de zeer kunstzinnige Zen-kunstenaars betracht, de door vorm en kwaliteit uitmuntende zwartlak-voorwerpen deed ontstaan. De roem van de Japanse lakmeesters verspreidde zich zelfs in China, waardoor Chinese lakwerkers bij Japanse meesters in de leer kwamen. Gedurende de Momoyama- en de Tokoegawa-periode kwam een groot aantal scholen tot stand, terwijl bijzonder mooie resultaten werden bereikt met het togi dasji-procédé waarbij de tekening, in een der diepere laklagen aangebracht, door polijsten weer te voorschijn wordt gebracht. Hoewel de technische vaardigheid en mogelijkheden tot het toppunt waren opgevoerd, ging geleidelijk de oude geest verloren. De zeer gewijzigde sociale omstandigheden na de Restauratie in 1868 betekenden het einde van deze kunst.

ANDERE LANDEN

Tot de Aziatische gebieden, waar het lakken van voorwerpen (meestal voor dagelijks gebruik bestemd) wordt toegepast, behoren Perzië, Voor- en Achter-Indië, en voorts Palembang. De lakbewerking beperkt zich daar tot het aanbrengen van lijnmotieven of onderwerpen aan de natuur ontleend, in verschillende kleuren, welke tekeningen daarna met een doorschijnende harssoort of vernis worden bedekt. De grondstoffen van deze lakvoorwerpen zijn gewoonlijk sterk papier, papier mâché of licht hout. Tot de Perzische lakvoorwerpen behoren de boekomslagen, die veelal fraai gedecoreerd zijn. Het beste lakwerk wordt vervaardigd in Palembang. Waarschijnlijk is de lakkunstnijverheid daar ontstaan onder invloed van Chinese leermeesters of voorbeelden.

PROF. DR C. C. KRIEGER

Lit.: L. Gonse, L’Art japonais (Paris 1886) ; J. Brinckmann, Kunst u. Handwerk i. Japan (Berlin 1889); Strange Edward, Catalogue of Japanese Lacquer, Victoria and Albertmuseum. Part I and II; Catalogue of Chinese Lacquer, id. (London 1924); Otto Kümwel, Das Kunstgewerbe in Japan (Berlin 1922).

< >