of Chosen, door de inheemse bevolking Kori, in het Japans Korai, in het Chinees Kaoli genoemd, was weleer een keizerrijk, maar van 1910-1945 ingelijfd bij Japan. Het ligt aan de oostkust van Azië, tussen 370 17' en 430 2' N.Br. en tussen 1240 30' en 130° 35' O.L. v.
Gr. en omvat het schiereiland, dat in het O. door de Japanse en ten W. door de Gele Zee wordt begrensd; door de Straat van Korea wordt het van het Japanse eiland Kioesjoe gescheiden, terwijl het ten N. en N.O. aan China (Mantsjoerije) en aan de in de Baai van Korea mondende Jaloekiang of Jaloe grenst. Korea beslaat met het eiland Quelpart of Quelpaert een oppervlakte van 220 753 km2.Kust- en bodemgesteldheid.
Van Tsjangpaisjan strekt zich langs de oostkust het Stanowoigebergte, Taukwang (1920 m), uit en zet zich onder de zee tot het eiland Quelpart voort, waar de Hallasan (Mount Auckland) een hoogte van 2000 m bereikt. De grootste hoogte bereikt de Paiktoesan (2440 m).
De ondergrond van Korea bestaat uit kristallijne leigesteenten, op vele plaatsen door graniet, dioriet en rotsporfier doorbroken. In de leien treden ijzer- en kopererts, zilverhoudend loodglans, goudhoudend kwarts en andere ertsen op. Op de kristallijne leien liggen hier en daar kwarts- en grafietleien, dikwijls rijk aan ijzererts; verder, vooral in het Z.O., uitgestrekte Cambrische lagen, hier en daar door diabaas afgebroken, alsmede carbonische lagen met een weinig steenkool, elders ook minder belangrijke tertiaire sedimenten met dunne lagen bruinkool. Naast de grensrivier en de Jaloekiang zijn de Toemen (Tjumen), die in de Japanse Zee uitmondt, de naar de Gele Zee stromende Hangiang of rivier van Seoel, de Naktoenggang, die zich in de Straat van Korea ontlast, en de Tatonggang de belangrijkste. De oostkust bezit door de steilte van het gebergte, behalve de haven Wönsan aan de Broughton-baai, geen gemakkelijk toegankelijke havens; aan de Z.O. kust bevindt ziel, een riaskust met de haven van Foesan; de westkust is rijk aan goede ankerplaatsen, doch ten gevolge van de talrijke ondiepten en eilandjes ondervind t de scheepvaart hier veel hinder.
Onder de eilanden is Quelpart het voornaamste. Tussen dit eiland en de zuidpunt van Korea ligt de eilandenzwerm van de Koreaanse Archipel.
Klimaat.
Dit is in de bergstreken zeer ruw en koud en bezit in het algemeen, doch vooral des winters, een continentaal karakter. In de winter heersen er landwinden (droge tijd), in de zomer zeewinden (regentijd). De temperatuur is te Wönsan (N.O. kust) gemiddeld 11,5 gr., de gemiddelde jaaruitersten zijn 34,5 en —13,2 gr. G., de gemiddelde Avz.-temp. is 24,2 gr. G., die van Jan. —3,2 gr. C. Psjemoelpo op de westkust heeft een gem. jaartemperatuur van 11,7 gr. C., Aug. 25,4 gr. C. en Jan. —2,6 gr. C. De regenval bedraagt te Wönsan 740 en te Foesan in het Z. 1090 mm. te Tsjemoelpo 740 mm. De regen neemt van het Z. naar het N. af en is aan de oostkust (moesson) rijker dan aan de westkust.
Bevolking
In 1944 telde het schiereiland 25120200 inw., waarvan 15879000 in Zuid-Korea, het gebied ten Z. van de 38ste breedtegraad, groot 95 192 km2 gevestigd waren. In Sept. 1946 bedroeg het aantal inw. van Zuid-Korea 19 369 270. Einde Juni 1948 werd de Zuidkoreaanse bevolking op 20 300 000 zielen geraamd. De voornaamste steden in Zuid-Korea zijn Seoel (Keijo), de hoofdstad met 1 141 770 inw., Foesan (400 160 inw.l, Taikijoe (269 110 inw.) en Insjon (215 780 inw.). De hoofdstad van Noord-Korea, Heijo of Pijeng-Joeang, telt 285 965 inw.
Naast het Boeddhisme (in 374 n. Chr. gekomen) telt het Confucianisme veel aanhangers, alsook onder het volk, hoewel afnemende, de voorouderverering. Er zijn 666 660 Christenen; Katholieke missionarissen zijn er sedert 1784, Protestantse zendelingen (uit Engeland en de V.S.) sedert 1884.
De Koreanen behoren tot de Mongolen en namen de nationaliteit en de taal over van de in de 2de eeuw v. Chr. uit het N. binnengedrongen Kaoli, die het gehele schiereiland onderwierpen. Uiterlijk gelijken de Koreanen meer op de Japanners dan op de Chinezen, ofschoon het Mongoolse type sterk op de voorgrond treedt. Het volk bestond uit drie standen: de adel (met de ambtenaren), de vrijen en de lijfeigenen. Japan heeft aan de lijfeigenschap een einde gemaakt, alsook aan de drukkende adelsvoorrechten. De Koreanen ontlenen veel aan China en dit weerspiegelt zich zowel in de zeden als in de kleding.
Onderwijs
Hoewel de Japanse regering begonnen is met de oprichting van scholen voor de Koreaanse bevolking, bleef in den beginne het onderwijs toch grotendeels in handen van particuliere instellingen, zodat slechts een deel van de bevolking de landstaal lezen en schrijven kon. In 1938 werd het systeem van afzonderlijke scholen voor Koreanen en Japanners verlaten, doch de geringe welvaart was oorzaak dat slechts weinige jeugdige Koreanen middelbaar en hoger onderwijs konden volgen. Bijgevolg is het aantal Koreaanse intellectuelen gering. In 1948 waren er 41 universiteiten en hogescholen met 21 250 studenten, van wie ca 1/2 studeerde aan de Nationale Universiteit te Seoel. Het percentage analphabeten in Zuid-Korea bedroeg (1949) 2g pct.
Middelen van bestaan
Het hoofdmiddel van bestaan is de landbouw, doch de ontwikkeling daarvan wordt door de primitieve werktuigen en wijze van bewerking, alsmede ten gevolge van de slechte transportmiddelen, zeer belemmerd, hoewel hierin door de Japanners reeds grote verbeteringen zijn aangebracht. In het N. worden het meest gerst, gierst en haver, in het Z. rijst, bonen, tarwe, ginseng, tabak en katoen verbouwd. Het voornaamste gewas is rijst (ca 27 pct van de cultuurgrond innemende); voorheen werd deze in grote hoeveelheden uitgevoerd naar Japan (ca 10 pct van de Japanse rijstconsumptie dekkend). Ook de teelt van zijderupsen is van belang. Het tweede middel van bestaan is de visserij (vis, tripan"-, zeewier), die door de Japanners sterk is uitgebreid en geïntensiveerd. Walvisvangst wordt uitgeoefend langs de kust.
De bodem levert goud, steenkool, ijzererts, wolfram, molybdeen, mica, grafiet, koper, lood en zink. Ijzererts en steenkool komen in grote hoeveelheden in Noord-Korea voor.
Vooral Noord-Korea is op grote schaal door de Japanners industrieel ontwikkeld (katoenspinnerij, katoen-, zijde- en kunstzijdeweverijen, chemische nijverheid en opwekking van hydro-electrische energie). De vijf grootste centralen en de nieuwe hydro-electrische centrale aan de Jaloe, een van de grootste van de wereld, bevinden zich in het noordelijk deel, evenals de enige petroleumraffinaderij en 7 van de 8 voornaamste cementfabrieken. In Konan aan de oostkust zijn chemische fabrieken (kunstmest).
Handel en verkeer
De handel was vóór 1945 voor een zeer belangrijk deel op Japan gericht en in Japanse handen; deze handel maakte 25 pct uit van de totale Japanse handel. In de Koreaanse uitvoer namen rijst (voor 50 pct) en delfstoffen (15 pct) een vooraanstaande plaats in. De invoer had vooral betrekking op de grondstoffenvoorziening van de zich in Japanse handen bevindende fabrieken. De buitenlandse handel van Noord-Korea is hoofdzakelijk op de Sovjet-Unie gericht en had in 1948 een omzet van 264 millioen roebel. De particuliere handel van het zuidelijk deel heeft vrijwel geheel (meer dan 90 pct) met Hongkong plaats; hij omvat de uitvoer van zeevis en zeevisproducten (33 pct) en geneesmiddelen (27 pct) en de invoer van voedingsmiddelen (21 pct), benevens papier en papierwaren en chemische producten (drogist- en pharmaceutische artikelen). Het gouvernement heeft zich de export van wolfram, grafiet, ginseng en de import van bepaalde levensmiddelen, kunstmest, petroleum, steenkool en machinerieën voorbehouden.
Wat het wegennet betreft: de Japanners hadden reeds een aantal wegen aangelegd; de lengte bedraagt ca 28 000 km. In 1948 was van het spoorwegnet 2700 km in exploitatie. 6 scheepvaartmaatschappijen onderhouden regelmatige diensten met vreemde havens.
De officiële bank voor Zuid-Korea is de Bank of Chosen, de enige biljetten uitgevende bank.
Bestuur
Na de capitulatie van Japan in 1945 viel het land uiteen in twee delen, nl. een noordelijk deel dat door de Russen werd bezet en een zuidelijk deel dat een Amerikaanse bezetting kreeg. In het noordelijke deel werd door de Russen een onder communistische invloed staande voorlopige regering ingesteld. De hieruit voortgekomen Opperste Nationale Vergadering riep op 12 Sept. 1948 de „Koreaanse Volksrepubliek” uit. Een naar Bulgaars voorbeeld ontworpen grondwet werd op 4 Dec. 1947 aangenomen. Op 13 Oct. 1948 erkende de Sovjet-Unie Noord-Korea als een onafhankelijke staat. In het zuidelijke deel werden op 10 Mei 1948 onder toezicht van de Verenigde Naties algemene verkiezingen gehouden om te komen tot een uit 200 leden bestaande Nationale Vergadering. Op 17 Juli nam de Vergadering een grondwet 20 Juli een president, die door een achthoofdig kabinet terzijde wordt gestaan. Op 15 Aug. werd de Koreaanse republiek uitgeroepen en hield het Amerikaanse militaire bestuur op te bestaan.
H. A. BOMER
Lit.: A. J. Grajdanzev, Modem Korea. Inst. of Pacific Relations (New York 1944); H. Lautensach, Korea, eine Landeskunde (Leipzig 1945) (uitvoerig); Idem, K., Land, Volk, Schicksal (1950) (beknopt); M. F. Nelson, Korea (Baton Rouge, U.S.A . 1945); Korea: 1945 to 1948. Account of Events Leading up to the Establishment of the Republic of Korea; also Resources and Economy of Korea (Washington, Dep. of State, 1948); G. McCune, Korea Today (New York 1950).
Koreaanse taal en letterkunde.
Het Koreaans is een agglutinatieve taal, waarvan de stamklinkers niet veranderen en vervoeging en verbuiging plaatshebben door achtervoegsels, evenals zulks geschiedt in de Japanse, Mongoolse, Turkse e.a. tot de Altaïsche groep behorende talen. Zo is er ook geen verschil, in getal en persoon bij werkwoorden, en geslacht bij de zelfstandige naamwoorden.
Aanvankelijk werd het Koreaans vanaf de invoering van het Boeddhisme in 376 n. Chr. met Chinese karakters geschreven. In 1443 echter werd een alphabet van 25 schrifttekens ingevoerd voor het Koreaans, doch de Chinese karakters werden gehandhaafd voor de Sino-Japanse woorden. Vóór de Japanse bezetting werd op de scholen alleen Chinees gedoceerd en deze taal was de gebruikelijke in ambtelijke stukken, met uitzondering van bekendmakingen aan de bevolking. Na de bezetting door Japan werd de rol van het Chinees door de Japanse taal overgenomen, zodat de Koreanen Japans schreven doch Koreaans spraken. Door het ontbreken van een eigen schrift is de literatuur vrij onbetekenend gebleven. Een der meest bekende werken is de in de 12de eeuw door de Koreaanse geleerde Kim Pu-sih samengestelde Geschiedenis van de Drie Koninkrijken, waarin nauwgezet de zeden en de nationale eigenschappen van de bevolking van de rijken Silla, Paik’che en Kokoeryo staan aangetekend. Een zeer vroeg stuk is Het meisje Sim Tschöng, in het Frans vertaald door Hong Tschong-ou onder de titel Le bois sec refleuri. Het speelt in China en bevat veel wonderbaarlijke en fantastische verhalen. Overigens vormen een aantal romans de literatuur, die vnl. door vrouwen wordt gelezen, terwijl er voorts talrijke verhalen zijn over Korea’s verleden en realistische vertellingen uit het volksleven. De oudere literatuur in Chinees schrift bestaat vnl. uit Boeddhistische en Confuciaanse teksten.
Lit.: W. H. Medhurst, Translation of a Comparative Vocabulary of the Chinese, Corean and Japanese Languages (Batavia 1836); Kanizawa, The Common Origin of the Japanese and Korean Languages (Tókyö 1900).
Beeldende kunst
Door de eeuwenoude relaties met China heeft Korea niet alleen zijn religie en zijn filosofie doch ook zijn kunst aan China te danken. Reeds gedurende de Han-periode (206 v. tot 221 n. Chr.) was China’s invloed op het gebied der Koreaanse kunst zeer groot, doch van zeer bijzonder karakter werd deze gedurende de T’angperiode (618-907 A.D.), waarin Korea het doorgangsland werd van de Chinese culturele invloeden op Japan en Koreaanse leermeesters in verschillende takken van kunst in dat land optraden.
Wat de Koreaanse kunst in het algemeen onderscheidt van die in China is een grote eenvoud, die uit het nederige karakter van het volk te verklaren is.
De eerste bloeiperiode van de Koreaanse kunst kenmerkt zich door een waarlijk klassieke rust. In de plastiek treft men figuren in hout, brons of steen aan, van eenvoudige doch verheven monumentale vorm. Te noemen zijn o.a. de beeldhouwwerken in de, in zijn soort enig zijnde, rotstempel van Sokhulam bij Kyongtsjoe (752). De Boeddhistische kloosters en tempels te Nara en zijn omgeving (z Japan, beeldende kunst) herbergen nog verschillende door Koreaanse kunstenaars en hun Japanse leerlingen vervaardigde sculpturen, waaronder de 209 cm hoge, in hout gebeitelde, bodhisattva Kwannon, welke zich in het museum te Nara bevindt.
Hoewel door de talrijke en verwoestende oorlogen, die het land in de loop der eeuwen geteisterd hebben, veel schoons is verloren gegaan, was het tot voor kort nog in het bezit van de oudste bouwkundige monumenten in het Verre Oosten.
In de tweede bloeiperiode der Koreaanse kunst (10de-12de eeuw) maakte de ernst plaats voor een natuurlijk aanvoelen van het schone en de bevallige lijnbuiging.
Ook de schilderkunst kenmerkte zich door een hang naar eenvoud, klare tekening en fijn op elkaar afgestemde kleuren.
De oudste lak- en filigrainwerken worden aangetroffen in de grafkelders van Naknang bij Pjongjang. Zij dateren van omstreeks het begin van onze jaartelling en worden eveneens gevonden in de verzameling van kunstvoorwerpen in de tempels en musea te Nara en omgeving.
Ook de sterk onder Chinese invloed staande ceramiek heeft zich in Korea tot grote hoogte kunnen ontwikkelen en van hier uit oefende zij een zeer grote invloed uit op de Japanse pottenbakkers. Celadonproducten van zeegroene kleur overtreffen zelfs de Chinese voorbeelden. Een veel voorkomende soort bestaat uit celadon, waarin het ornament is uitgesneden en daarna met andere kleuren opgevuld.
Als gevolg van de veldtocht, die Hideyosji tegen het einde van de 16de eeuw naar Japan ondernam, werd de ceramiek-industrie lamgelegd, terwijl de pottenbakkers naar Japan werden meegevoerd, die daar een nieuwe ceramiek grondvestten.
Lit.: Eckhardt, Gesch. der Kor. Kunst (1929); Kümmel, Kunst China’s, Japan’s und Korea’s (1929); Chösen Koseki zufu; Japan 8 dln (1915-1928).
Geschiedenis
De Koreanen schrijven de stichting van Tjosön toe aan een legendarisch vorst, Tankoen (2317 v. Chr.). In 1120 v. Chr. emigreerde, volgens Chinese bronnen, Sji-Tze, oom van de laatste keizer van de Sjang-dynastie, met ca 5000 volgelingen van China naar Tjosön (Chinees Tao Hsien), waar hij een rijk stichtte dat het N.W. van het tegenwoordige Korea omvatte. Sji-Tze zou de grondlegger van de Koreaanse beschaving zijn. De nakomelingen van Sji-tze zouden ca 900 jaar in 42 generaties geregeerd hebben.
Toen de Sjin-keizer Sje Hwang-ti geheel China onderwierp, vluchtten vele inwoners van de noordelijke overwonnen staten naar Tjosön, waardoor andermaal Chinese invloeden naar dit land werden overgebracht. Het beeld van de Koreaanse geschiedenis wordt duidelijker tegen het einde van de 2de eeuw v. Chr. Het rijk van Tjosön erkende sinds lange tijd de suzereiniteit van China, doch daar het de opgelegde verplichtingen niet nakwam, besloot de Han-keizer Woe Ti het land te veroveren. Dit geschiedde in 108 v. Chr. De macht van de Chinese nederzetting strekte zich geleidelijk uit tot de Han-rivier en de Chinese cultuur verspreidde zich over het gehele schiereiland, in het bijzonder naar het Z. en langs de kusten. In het jaar 57 v. Chr. werd in het Z.O. van het schiereiland het koninkrijk Silla gesticht met de hoofdstad Kjontju en 20 jaar later het koninkrijk Kokoeli, dat zich geleidelijk van het rijk Lakliang meester maakte en zijn hoofdstad vestigde in Pjongjang, terwijl een derde rijk Paik’che zich in het Z.W. vormde. Deze drie staten worden aangeduid met de naam Samkoek’, d.i. de drie rijken. Koreaanse bronnen maken melding van een reeks invallen der Japanners tussen de jaren 50 v. en 500 n. Chr. In de 3de eeuw zou de Japanse keizerin Jingö Korea hebben bezet.
Tegen het einde van de T’ang-dynastie maakte politieke zwakte van de Chinese regering onder keizerin Woe Hou het de Koreaanse staten mogelijk zich geheel van Chinese invloed los te maken. Ten slotte werd de heerschappij over het land in een hand verenigd onder generaal Chin, die zich in 935 n. Chr. tot koning van Kaoli liet uitroepen. Toen in 960 in China de Soeng-dynastie aan het bewind kwam, werd Korea andermaal schatplichtig. Hoewel het door China als politiek afhankelijk werd beschouwd, behield het vrijwel zijn volle vrijheid. Gedurende drie eeuwen kon het land zich rustig ontwikkelen, totdat het in 1218 opnieuw te lijden kreeg van invallen, ditmaal van de Mongolen, achtereenvolgens onder Dzjingiz Chan, Ogotai en Koeblai Chan. De laatste bezette het land geheel en gebruikte het voor zijn aanvallen op Japan in 1274 en 1281. De laatste vorst van de Wang-dynastie die geheel onder de invloed van het Mongoolse keizershof stond, werd ten slotte van de troon gestoten door een van zijn legeraanvoerders, Li Cheng Koei. Hij stichtte Han Hang (het latere Seoel) en gaf zijn land weer de oude naam Tjosön, het land van de „Morgenstilte”. Onder de Lidynastie volgde een periode van rust en vrede, die ca 200 jaar aanhield. Tot China bleef het land in een normale tribuutverhouding staan; met Japan werd een verbond van vriendschap gesloten.
Tegen het einde van de 16de eeuw vatte de Japanse sjógoen Toyotomi Hideyosji het voornemen op om China te veroveren. Te dien einde werd begonnen met een aanval op Korea. Twee Japanse legers ter sterkte van ca 17 000 en 18 000 man landden in Foesan en wisten naar het N. op te dringen. De Christen-generaal Konisji Joekinaga wist zelfs Seoel te veroveren, terwijl generaal Kato Kiyomasa naar Pyöngyang oprukte. Doch als gevolg van maandenlange strijd tegen guerrilla’s, door koude en gebrek aan levensmiddelen en de vreselijke uitwerking van bommen, afgeschoten uit een door een Koreaan ontworpen kanon, vervaardigd van met ijzeren hoepels beslagen hout, moest het expeditieleger terugtrekken naar Foesan, waar vernomen werd dat de expeditievloot totaal verslagen was door de bekwame Koreaanse admiraal Yi soen die, geëmbarqueerd op een schildpadvormig gepantserd schip, de Koreaanse vloot voor de haven van Foesan ter overwinning had gevoerd. Hoewel aldus de eerste phase van de strijd door de Koreanen was gewonnen, was hun land totaal verwoest. In 1597 herhaalde Hideyosji met inmiddels aangetrokken hulplegers zijn pogingen, doch nog voor zijn dood werd een wapenstilstand gesloten. Korea werd verplicht de haven Foesan af te staan en jaarlijks gezanten te zenden zowel naar het Chinese als naar het Japanse hof. Sedertdien zijn de Japanners in Korea bijzonder gehaat geweest.
Ook de Mandsjoes ondernamen in 1627 en 1637 expedities naar Korea, waarbij dit land het onder spit moest delven. Het bleef sedertdien van China afhankelijk. Uit vrees voor nieuwe invallen trachtte het zo veel mogelijk geïsoleerd te blijven. Het kon zich even wel niet herstellen van de zware oorlogen en raakte in verval en vergetelheid totdat het andermaal strijdobject zou worden, waartoe het door zijn ligging was aangewezen. Cultureel van China afhankelijk was het voor Japan het doel van machtsuitbreiding. In 1876 gelukte het Japan met Korea een verdrag te sluiten, waarvan het eerste artikel, de bepaling inhoudende dat Korea een onafhankelijke staat was, in strijd was met de door China aangenomen en door Korea erkende, hoewel niet meer effectief zijnde, suzereiniteit.
In 1882 werden verdragen afgesloten met verschillende Europese staten en met de V.S.; waarop China hetzelfde deed, daarmee zijn aanspraken als suzereine staat verzwakkende en de positie van Japan sterker makende. Middelerwijl ontstond in het door wanbeheer geheel verzwakte Korea een sterke vreemdelingenhaat, waarvan de Japanners het voornaamste doelwit vormden. Toenemende ongeregeldheden leidden ten slotte tot het verdrijven van de Japanners uit Seoel en het vernielen van hun legatiegebouw. Daarop intervenieerde China. Seoel werd veroverd (1883). Dit leidde tot een toestand van rust, die in het volgende jaar weer verbroken werd, als gevolg van een door de Japans gezinde partij opgezette samenzwering, die ongeregeldheden verwekte, en een treffen tussen Koreaanse en Chinese troepen. Er vond daarop een conferentie te Tientsin plaats, die tot de overeenkomst tussen China en Japan leidde, dat zij slechts gezamenlijk in Korea zouden optreden. Onder deze modus vivendi brak in het jaar 1894 in het Z. een opstand uit. De Koreaanse troepen, uitgezonden om deze opstand te onderdrukken, riepen de hulp in van China, doch Japan was dit land voor en bezette Tsjemoelpo en Seoel, onderdrukte de opstand en dwong de koning de door Japan nodig geoordeelde hervormingen in te voeren. China werd genoodzaakt bij de vrede van Sjimonoseki Korea onafhankelijk te verklaren. (Voor Japans-Chinese oorlog zie Japan, geschiedenis.) Het hier gesloten verdrag hield weer de kiem voor verdere verwikkelingen in zich, doordat de tussenkomst van Rusland de oorzaak was, dat Japan zich de beste vruchten van de strijd in de Chinees-Japanse oorlog ontnomen zag.
Rusland vond bij zijn expansiepolitiek in het Verre Oosten als zijn voornaamste tegenstander Japan en andermaal moest Korea als bufferstaat fungeren. Afwisselend stond het onder invloed van Rusland en Japan, geregeerd door koning Ji Hijeng, die in 1897 de titel van keizer aannam en de naam van het Rijk veranderde in Tai Han. In i8g8 verkreeg Japan de vrije hand in Korea in ruil voor de toestemming aan China, Lusjoenkou en Taliën wan in pacht af te staan aan Rusland. Bij het uitbreken van de Russisch-Japanse oorlog gedroegen de Japanners zich of Korea hun geheel toebehoorde en vernielden twee Russische oorlogsschepen in de haven van Tsjemoelpo. Na afloop van de oorlog werd Seoel bezet en bij het verdrag van 23 Febr. 1904 werd Korea tot vazalstaat van Japan verklaard. Dit werd nader bevestigd bij een verdrag van 1905, waarop in 1906 het protectoraat over Korea werd afgekondigd. De keizer werd afgezet en zijn zoon Itshok op de troon geplaatst. Een beroep op de 2de Haagse vredesconferentie bleef zonder succes. Bij verdrag van 29 Aug. 1910 werd Korea bij Japan ingelijfd, de keizer deed afstand van de regering en het bestuur werd op Japanse voet ingericht. De naam Tai Han werd gewijzigd in Chösen.
Sedert de inlijving besteedden de Japanners veel aandacht aan de industrie, waartoe o.a. grote krachtinstallaties aan de Jaloe-rivier werden gebouwd. In 1943 werd tijdens de conferentie te Cairo door Roosevelt, Churchill en Tsjiang K’aisjek besloten, dat Korea na afloop van de oorlog een onafhankelijke staat zou vormen, doch te Moskou besloten de Grote Drie in 1945 in principe tot een voorlopige voogdij der Verenigde Naties, uit te oefenen door China, Engeland, de Sovjet-Unie en de V.S. Na afloop van Wereldoorlog II werd het zuidelijke agrarische gedeelte tot de 38ste breedtegraad bezet door Amerikaanse troepen, terwijl Rusland het noordelijke gedeelte bezette en zodoende het grootste gedeelte van de industrie in handen kreeg.
PROF. DR C. C. KRIEGER
Van het openlijk aangekondigde voornemen der Geallieerden om een verenigd Korea te vormen, kwam niets terecht, ten gevolge van het Russische streven naar de vestiging van een communistisch regime in dit land. In hun eigen bezettingszone hadden de Sovjets vrij spel en in Febr. 1946 werd reeds een onder communistische signatuur staande interim-regering voor Noord-Korea gevormd. Een jaar later kwam een „Volksraad” bijeen, die zijn goedkeuring hechtte aan een door Kim Ir Sen gevormde regering. In Aug. 1948 werd een „Hoogste Volksvergadering” gekozen, die pretendeerde het gehele Koreaanse volk van Noord en Zuid te vertegenwoordigen. In Oct. erkende de SovjetUnie de Noordkoreaanse republiek officieel en in Dec. werd bekendgemaakt, dat de Russische troepen het land verlaten hadden.
Amerika van zijn kant trachtte in Zuid-Korea de democratische regeringsvormen ingang te doen vinden. In Nov. 1947 besloot de Algemene Vergadering der Verenigde Naties een commissie voor Korea te benoemen, die toezicht op de verkiezingen moest houden. In Noord-Korea werd deze commissie echter niet toegelaten. Op 10 Mei 1948 vonden in Zuid-Korea verkiezingen voor een Nationale Vergadering plaats. Dit lichaam koos 20 Juli d.a.v. Syngman Rhee tot president van de republiek In Dec. erkende de Algemene Vergadering der Verenigde Naties de Zuidkoreaanse regering. In Sept. 1949 deelde de Amerikaanse regering mede, dat haar troepen Korea hadden ontruimd.
De kunstmatige scheiding van Korea in twee staten, welker regeringen aanspraak maakten op het gezag over het gehele land, borg de kiem van een conflict in zich. Dit liet niet lang op zich wachten: 25 Juni 1950 liet de Noordkoreaanse regering haar troepen over de 38ste breedtegraad trekken. Het leger der Noordelijken was door de Russen voortreffelijk afgericht en uitgerust, terwijl het Zuidelijke leger nog pas aan het begin van zijn opbouw stond. Het offensief verliep de eerste dagen dan ook zeer succesvol. Reeds de 27ste Juni viel de hoofdstad Seoel en op 6 Juli stonden de Noordkoreanen aan de 37ste breedtegraad. Het scheen, dat weldra geheel Korea in communistische handen zou zijn.
Het bleek echter, dat Amerika en de andere anti-communistische landen met deze gang van zaken geen genoegen zouden nemen. Nog op 25 Juni nam de Veiligheidsraad, bij afwezigheid van de Sovjet-Unie — die dit lichaam toen boycotte, omdat China er nog steeds door de regering van Tsjiang K’ai-sjek werd vertegenwoordigd —, een Amerikaanse resolutie aan, waarin een „staakt het vuren” en de terugtrekking der Noordkoreaanse troepen werden gelast. President Truman droeg de opperbevelhebber in het Verre Oosten, generaal Douglas MacArthur, op, Zuid-Korea alle mogelijke wapenhulp te zenden. Dit bleek echter niet voldoende. Op 27 Juni kregen de Amerikaanse zee- en luchtmacht bevel, aan de strijd deel te nemen. Diezelfde dag nam de Veiligheidsraad een resolutie aan, houdende advies aan de leden der Verenigde Naties om Zuid-Korea te steunen. De iste Juli ontving MacArthur bevel, met landstrijdkrachten in te grijpen. Op 7 Juli werd MacArthur door Truman, met machtiging van de Veiligheidsraad, aangewezen als opperbevelhebber over de strijdkrachten der Verenigde
Naties op Korea. Engeland en andere Gemenebest-landen zonden vloot-eenheden. De Nederlandse regering dirigeerde op 4 Juli Hr Ms torpedobootjager „Evertsen” uit Indonesië naar de Koreaanse wateren. Dit schip heeft daar aan tal van acties deelgenomen, tot het op 21 Apr. 1951 werd afgelost door Hr Ms „Van Galen”. Op den duur zonden vele staten ook landstrijdkrachten naar het oorlogstoneel. Ook hier ging Engeland voor. De Nederlandse regering deed in Aug. een oproep voor vrijwilligers. Op 23 Nov. kwam een detachement van ruim 600 Nederlandse militairen op Korea aan, dat eind Dec. voor het eerst aan de strijd deelnam. Commandant was aanvankelijk de luit.-kolonel M. P. A. den Ouden. Toen deze echter op 12 Febr. 1951 was gesneuveld, werd luit.-kolonel W. D. H. Eekhout met het commando belast. Ook België zond een uit vrijwilligers bestaand contingent naar Korea.
Inmiddels had het offensief der Noordkoreanen grote vorderingen gemaakt en de aankomst van vreemde hulptroepen bracht hier geen verandering in. Eind Juli waren de Geallieerden teruggedrongen op een klein bruggenhoofd rondom de havenstad Poesan in het uiterste Z.O. van het schiereiland, waar zij zich achter de rivier de Naktong staande wisten te houden. Gedurende de gehele maand Aug. en de eerste helft van Sept. hadden zij hier het hoofd te bieden aan hevige communistische aanvallen. Plotseling keerde echter de kans. Op 15 Sept. gingen sterke geallieerde strijdkrachten onder persoonlijke leiding van MacArthur aan land bij Insjon, de voorhaven van Seoel. De stad was weldra bezet. Tegelijkertijd werden nog enige andere landingen op oost- en westkust ondernomen. De 18de Sept. braken de Amerikanen door deNaktong-linie en een algemene terugtocht van de Noordelijken, met insluiting bedreigd, ving aan. Op 26 Sept. viel Seoel en voor het eind van de maand was geheel Zuid-Korea weer in geallieerde handen.
Thans stond men aan geallieerde zijde voor de vraag, of men zich met het bereikte tevreden moest stellen, dan wel de aanvaller op zijn eigen gebied achtervolgen en uiteindelijk zelf een verenigd Korea stichten. Hierover werd zeer verschillend gedacht. Daar echter de Noordelijken geen geneigdheid tot vrede toonden, was voortzetting van de strijd wel militaire noodzaak.
Nadat een ultimatum van MacArthur was afgewezen, overschreden de Amerikanen op io Oct. de 38ste breedtegraad. Ook verder verliep de opmars zeer snel. De noordelijke hoofdstad Pjongjang werd 19 Oct. bezet. De Noordkoreaanse legers bleken volkomen gedesorganiseerd en op 25 Oct. bereikten de Zuidelijken de grensrivier de Jaloe. Plotseling nam echter de tegenstand toe.
Tevens deden zich de eerste aanwijzingen voor van Chinese interventie. De communistische regering van China, reeds lang zeer verbolgen op de V.S., omdat deze haar uit de Verenigde Naties weerden en het eiland Formosa, de laatste toevlucht van het regime van Tsjiang K’ai-sjek, onder hun bescherming hadden genomen, had reeds enige tijd tevoren aangekondigd, dat zij de overweldiging van een nabuurstaat niet zou dulden. Ook toonde zij zich zeer bezorgd voor de waterkrachtstations aan de Jaloe. Eind Oct. begonnen nu Chinese eenheden, zgn. vrijwilligers, aan de strijd deel te nemen.
Toch wisten de Geallieerden in Nov. nog belangrijke terreinwinst te behalen, maar de 26ste begonnen de Chinese massa-legers een tegenoffensief, dat de Geallieerden op alle fronten tot een overhaaste terugtocht dwong. 4 Dec. werd Pjongjang ontruimd en binnen enkele weken was geheel Noord-Korea weer in communistische handen. Ook aan de 38ste breedtegraad kon geen stand gehouden worden. Men begon weer te rekenen met het verlies van heel Korea. Een ernstige tegenslag was ook, dat de bekwame bevelhebber van de troepen op Korea, luit.-generaal W. H. Walker, 23 Dec. door een auto-ongeval omkwam. Zijn opvolger werd luit.-generaal Matthew B. Ridgway. Op 3 jan. 1951 ging Seoel weer verloren. Kort daarop begonnen de Geallieerden evenwel een tegenoffensief, dat hen eind Mrt weer aan de 38ste breedtegraad bracht. Hier bleef de strijd nu heen en weer golven, echter met overwegend succes voor de Geallieerden, die eind Juni op de meeste plaatsen vrij diep in Noord-Korea stonden.
Toch was de situatie moeilijk genoeg. Van Chinees gebied uit werden steeds nieuwe troepen naar het front gedirigeerd, doch daar men formeel niet in oorlog met China was kon men de bases van de vijand niet aanvallen. MacArthur, die de zaak van zuiver militair standpunt bezag, drong er voortdurend op aan, dat hem volmacht zou worden verleend, de bases in Mantsjoerije te bombarderen, maar de Amerikaanse regering en meer nog de Europese bondgenoten waren hier tegen, zowel uit vrees, Aziatische solidariteitsgevoelens te kwetsen als omdat een aanval op China, Ruslands bondgenoot, licht een wereldconflict tot gevolg kon hebben. MacArthur gehoorzaamde wel is waar, maar liet geen gelegenheid voorbijgaan, zijn afwijkend standpunt in het openbaar kenbaar te maken. Truman vond hierin aanleiding, de veldheer op ii Apr. terug te roepen. Zijn opvolger werd generaal Ridgway. Het eigenlijke bevel over de operaties op Korea, tot dusverre gevoerd door Ridgway, werd thans opgedragen aan luit.generaal James A. Van Fleet.
De Chinese interventie had ook ernstige politieke moeilijkheden voor de regeringen der strijdende landen gebracht. Engeland, dat reeds lang tevoren het communistische bewind over China had erkend, en voortgedreven werd door zijn Aziatische dominions, was sterk geporteerd voor een vergelijk met China. De door Peking gestelde eisen betreffende toelating tot de Verenigde Naties en uitlevering van Formosa achtte het niet onredelijk. Deze houding, welke in Europa wel bijval vond, wekte in de V.S. soms scherpe reacties. Overigens hielden de V.S. wel degelijk rekening met het Britse standpunt, maar het werd duidelijk, dat men de Chinese uitdaging op den duur niet onbeantwoord kon laten. De Veiligheidsraad was machteloos ten gevolge van het veto der Sovjets, die sedert 1 Aug. 1950 hun zetel in dit college weer hadden ingenomen. Op voorstel van de Amerikaanse minister Acheson besloot de Algemene Vergadering op 3 Nov., dat zij zelf onder bepaalde voorwaarden in plaats van de Veiligheidsraad tegen agressie zou kunnen optreden. De iste Febr. 1951 aanvaardde de Assemblée een Amerikaanse resolutie, waarin China als aanvaller werd gebrandmerkt; een commissie ter voorbereiding van sancties werd ingesteld. Op 18 Mei beval de Assemblée een wapenembargo tegen China aan.
Op 23 Juni hield de Sovjet-afgevaardigde bij de Verenigde Naties, Jakob Malik, een radio-rede, waarin hij als zijn oordeel gaf, dat de Koreaanse kwestie op vreedzame wijze zou kunnen worden geregeld. De Geallieerden zagen hierin een aanwijzing, dat onderhandelingen aan communistische zijde gewenst werden. Generaal Ridgway zond nu een uitnodiging aan de communistische aanvoerders en op 10 Juli begonnen te Kaesong, even ten Z. van de 38ste breedtegraad, de onderhandelingen. Tot nu toe (begin Sept. 1951) hebben deze evenwel nog geen resultaat opgeleverd, daar de partijen het niet eens kunnen worden over een demarcatielijn. De communisten wensen nl. als zodanig de 38ste breedtegraad, de Geallieerden de — voor hen gunstiger verlopende — huidige frontlinie.
Vérstrekkend zijn de gevolgen van het Koreaanse conflict geweest. De gevaren die van de zijde van het Sovjet-blok waren gebleken te dreigen, gaven aanleiding tot een algemene herbewapening, vooral in Amerika, maar ook elders. Voor landen, die, gelijk Nederland, zich ternauwernood begonnen te herstellen van de gevolgen van oorlog en bezetting, betekende dit een zware last. De grondstoffenprijzen op de wereldmarkt stegen met sprongen als gevolg van verhoogde voorraadvorming. Van een vredeseconomie kwam de wereld weer in een halve oorlogseconomie. Een en ander had niet onbelangrijke sociale spanningen tot gevolg.
MR F. ZOETMULDER
Lit.: John Ross, History of Corea, Ancient and Modem (Paisley 1879); Gen the, Korea: Reiseschilderung (Berlin 1905); Millard, The New Far East (London 1905); Allen, Things Korean (London 1907); Backhausen, Die Japanische Verwaltung in Korea (Berlin 1910); Griffis, Gorea: The Hermit Nation (London 1912); Weber, lm Lande der Morgenstille (München 1916); Hulbert, History of Corea (Seoel 1905); Andreas Eckardt, History of Korean Art (London 1929); G. B. Sansom, Japan, A Short Cultural History (London 1931); F. E. A. Krause, Geschichte Ost Asiens (Göttingen 1925); Latourette, The Chinese, Their History and Culture, dl 1 (New York 1934); Annual Report on Reforms and Progress in Chosen; Arthur Judson Brown, The Mastery of the Far-East (New York 1919); Andrew J. Grajdanzev, Modern Korea (New York 1944); George Mc Cune, Korea Today (Cambridge 1950); De Koreaanse oorlog en de V.N. i950-5i (’s-Gravenhage 1951, min. van Buitenlandse Zaken no 26).
Nederland-Korea
Nederland heeft in Zuid-Korea geen diplomatieke en consulaire posten. De Nederlandse belangen in dit land worden behartigd door de Nederlandse militaire missie in Tokio. Met Noord-Korea onderhoudt Nederland geen relaties. In Nederland zijn geen Koreaanse diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen gevestigd.
MR L. V. LEDEBOER.