Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LABOUR PARTY

betekenis & definitie

de grootste socialistische partij in Groot-Brittannië, werd opgericht op 27 Dec. 1900 onder de naam Labour Représentation Committee. Haar huidige naam kreeg de partij in 1906. Zij vond haar wortels in reeds vroeger bestaande socialistische organisaties, met name in de Fabian Society. Aanvankelijk konden slechts organisaties, vooral vakverenigingen, deel uitmaken van de partij; eerst sedert 1918 werden individuele leden aangenomen.

De partij nam geleidelijk in kracht toe en was aan de vooravond van Wereldoorlog I reeds een factor van betekenis in de Britse politiek geworden. Gedurende die oorlog steunde Labour, na een korte aarzeling, de oorlogspolitiek der regering. In 1915 werd een Nationale Regering gevormd, waarin ook een Labour-man (Arthur Henderson) zitting nam. De partij behield zich evenwel haar vrijheid voor t.a.v. de vredesvoorwaarden. Toen Henderson in 1917 deel nam aan de internationale socialistische conferentie te Stockholm en daar voor beëindiging van de oorlog stemde, moest hij als minister aftreden.In Jan. 1924 werd voor het eerst een Labourregering gevormd door Ramsay MacDonald. Daar de partij echter geen meerderheid in het Lagerhuis bezat, was de regering afhankelijk van de steun der Liberalen. Toen deze haar ontviel, moest zij weer aftreden (Oct. 1924). Haar voornaamste daden waren geweest de erkenning van de Soyjet-Unie, de medewerking aan het tot stand komen van het protocol van Genève en het Dawesplan. Een zware crisis maakte de partij in 1926 door ten gevolge van de algemene staking. In 1929 kwam MacDonald weer aan het bewind. Deze regering hield het uit tot Aug. 1931. Toen kwam het tot ernstige meningsverschillen binnen de partij over de wijze, waarop men de gevolgen van de wereldcrisis moest tegemoettreden. MacDonald vormde, gesteund door een kleine groep hem trouw gebleven Labour-mannen (onder wie Philip Snowden) een Nationale Regering, te zamen met Conservatieven en Liberalen. De grote meerderheid van Labour ging in de oppositie. In de loop der jaren slonk de „National Labour”groep van MacDonald weer weg en in de laatste jaren voor Wereldoorlog II was Labour weer verenigd in de oppositie.

Tijdens Wereldoorlog II ontstond weldra weer de behoefte aan een Nationale Regering. Winston Churchill vormde deze op 10 Mei 1940 en een aantal Labour-leiders (o.a. Attlee en Bevin) namen hierin zitting. De eerste verkiezingen na de oorlog (Aug. 1945) bezorgden Labour een overweldigende meerderheid. Attlee kon thans een kabinet vormen, dat tot Oct. 1951 aan het bewind zou blijven. Deze regering heeft een grootscheeps socialistisch programma ten uitvoer gelegd. Wij noemen slechts: de nationalisatie van de Bank of England en van de sleutel-industrieën, een veelomvattend stelsel van sociale verzekering, de befaamde „nationale gezondheidsdienst”, een verdergaande beperking van de macht van het Hogerhuis. Aan India, Pakistan en Ceylon werd dominion status verleend, in de andere koloniën maakte men een aanvang met belangrijke hervormingen. Nadat reeds in Febr. 1950 Labour’s meerderheid tot enkele zetels was gereduceerd, behaalden bij de verkiezingen van 25 Oct. 1951 de Conservatieven de overwinning. Het kabinet-Attlee trad nu af.

Het socialisme van Labour heeft zich steeds van verwante continentale stromingen onderscheiden, doordat het zich nooit aan vaste dogma’s en doctrines heeft gebonden (klassenstrijd, meerwaardetheorie, enz.). De partij heeft steeds een positieve houding aangenomen tegenover het koningschap. Ook heeft zij nimmer een zo uitgesproken internationalistische en anti-imperialistische houding aangenomen, als andere socialistische partijen.

Lit.: J. de Gruyter, MacDonald en de L. P. (1924); H. Tracey, Book of the L. P. (3 dln, 1925); E. Wertheimer, Das Antlitz der brit. Arbeiterpartei (1929, Ned. vert. 1930); C. Attlee, The L. P. in Perspective (1937); D. E. MacHenry, The L. P. in Transition 1931-1938 (1938); British Working-class Movement 1832-1914 (1941); G. D. H. Gole and R. Postgate, The Common People 1746-1946 (1946); The British L.-P., ed. by H. Tracey (3 dln, 1948); G. D. H. Gole, History of the L. P. from 1914(1948); J. T. Murphy, Labour’s Big Three: A Biogr. Study of C. Attlee, H. Morrison,E. Bevin (1948); F. Williams, Fifty Years’ March: The Rise of the L. P. (1949); W. G. Hall, The L. P. (1949).

< >