Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KRUIDENTEELT

betekenis & definitie

noemt men de teelt van geneeskrachtige, aromatische en aanverwante gewassen. Het aantal kruiden is groot.

Zij behoren tot verschillende families. Zij worden geteeld om het gehele bovengrondse gedeelte (herba), bijv. herba Hyoscyami (van bilzenkruid), om de wortels (radix), bijv. radix Belladonnae (van Atropa Belladonna), om de wortelstok (rhizoma), bijv. rhizoma Rheï (van Chinese rabarber), om de bladeren (folia), bijv. folia stramonii (van doornappel), om de bloemen (flores), om de vruchten (fructus), bijv. fructus Coriandri (van koriander), om het zaad (semen), óf om de olie (oleum), bijv. oleum Menthae piperitae, d.i. pepermuntolie.Aanvankelijk werden de kruiden alleen in de geneeskunde gebruikt, later vonden ze ook toepassing om klaargemaakte spijzen meer aroma en geur te geven. Met de voortschrijding van wetenschap en techniek werd het afzetgebied ruimer, zodat thans de voornaamste afnemers de levensmiddelenindustrie (soepen, groenten, vlees, vis), de cosmetische industrie (schoonheidsmiddelen), de pharmaceutische industrie (geneeskunde) en de likeurstokerijen zijn. Ook voor andere doeleinden, bijv. conservenindustrie, suikerwerkindustrie, bereiding van bestrijdingsmiddelen worden ze aangewend.

De betekenis van de kruiden bij het eten is vooral, dat dit er aantrekkelijker of smakelijker door wordt, dikwijls als gevolg van vluchtige aromatische oliën. De kruiden werken gunstig op de spijsverteringsorganen en het voedsel wordt lichter verteerbaar. Ook om deze reden vinden ze toepassing in de geneeskunde. Indische kruiden (bijv. peper, kaneel, nootmuskaat, kruidnagelen) zijn veel meer in de Hollandse keuken in gebruik dan Nederlandse kruiden.

De zgn. keukenkruiden (selderij, peterselie, bieslook, bonenkruid, dille, kervel e.a.) worden meer tot de groentengewassen gerekend, voor zover deze in verse toestand in de keuken verwerkt werden. Toch neemt de betekenis af, uitgezonderd van selderij en peterselie. Het zaad van karwij, anijs en blauwmaanzaad wordt in de internationale handel zeker tot de kruiden gerekend. In Nederland rekent men deze gewassen tot de landbouw. De grenzen van het terrein van de kruidenteelt zijn dus vaag.

GESCHIEDENIS

Reeds 50 eeuwen geleden kende men de genezende werking van de kruiden in Egypte. Deze kennis ging over naar de Grieken, Romeinen en in het begin van onze jaartelling naar de Germanen. In de tijd van Karel de Grote waren de kruiden te vinden in de kasteeltuinen en in de Middeleeuwen ook in de kloostertuinen. Aanvankelijk werden de kruiden alleen in het wild gezocht, hetgeen trouwens nu nog wel geschiedt. In de Middeleeuwen kan men over een doelbewuste aanplant gaan spreken. Op het eind van de 16de eeuw richtte de bekende botanicus Clusius de Leidse kruidentuin (Hortus) behorend bij de universiteit in. Het oudste teeltcentrum in Nederland voor kruiden was Noordwijk. De kruiden telers hadden vooral in Amsterdam hun vaste kraampjes waar ze hun kruiden verkochten. De teelt van geneeskruiden in Nederland werd uitgebreid in de jaren 1914-’ 18. De Nederlandse Vereniging voor Geneeskruidtuinen, opgericht in 1915, heeft door haar werken de geneeskruiden voorziening in Wereldoorlog I in eigen land op peil gehouden door bevordering van de teelt in de omgeving van Elburg, waar toen reeds centraal gedroogd werd. Na die tijd kreeg Nederland weer invoer van kruiden uit Oost-Europa tegen lage prijzen. Als direct gevolg ging de teelt hier achteruit. Daarop kwam te Buitenpost (Fr.) de kruidenproeftuin „de Noorden) os thoek” tot stand, waar de teelt van verschillende nieuwe kruiden beproefd werd en waar op hoger gehalte aan olie en andere werkzame stof geselecteerd werd. Na Wereldoorlog II waren de teelt en omzet van kruiden in geheel Europa veranderd. Nederland ging zich toeleggen op de teelt van een kwaliteitsproduct. De regering hielp hier mee door het geven van voorlichting bij de teelt en verwerking, door financiële hulp bij de bouw van moderne drooginstallaties en door controle op kwaliteit en sortering van de voor uitvoer bestemde partijen. Daar Nederland geen groothandelaren in kruiden had, werd ook voorlichting bij de afzet gegeven en kwam een coöperatieve afzet via de landbouwverkooporganisaties tot stand. Nederland gaat uit van de teelt van het veredelde product, terwijl in het buitenland nog vrij veel in de natuur verzameld wordt. In 1950 is het onderzoekingswerk gebracht onder het I.V.T. (Instituut voor Veredeling van Tuinbouwgewassen).

TEELT

Deze is eenvoudig. Zij geschiedt op de vollegrond; enkele kruiden onder glas. De meeste worden in de periode Mrt-Juni gezaaid, daarna uitgeplant en in de herfst geoogst. Sommige soorten worden in de herfst geplant en blijven de winter over. Enkele soorten geven pas het 2de of het 3de jaar een oogstbaar product. Bij enkele kruiden gaat men uit van stekken, omdat deze weinig zaadvast zijn, bijv. pepermunt.

OMVANG

Bij de inventarisatie door het Centr. Bur. voor de Statistiek bleek in 1949 176,2 ha met kruiden beteeld te zijn (Gelderland 58,9 ha, Groningen 49,9 ha, Friesland 22,1 ha, Utrecht 17,2 ha, Zuid-Holland 11,9 ha, Noord-Brabant 9,3 ha, Noord-Holland 5,6 ha, Overijsel 0,9 ha, Limburg 0,2 ha, Drente 0,2 ha, Zeeland nihil. In Gelderland, Groningen en Friesland te zamen kwam dus 75 pct voor). Het aantal telers bedroeg bij deze inventarisatie 545. De kruidenteelt omvat in het algemeen een kleine oppervlakte per bedrijf. Bij deze inventarisatie werden 86 soorten vermeld, hiervan namen de navolgende 26 soorten met een oppervlakte van 1 ha of meer ruim 94 pct in beslag:



Althaea officinalis
(Heemst), Anethum graveolens (Dille), Archangelica officinalis (Engelwortel), Artemisia Absinthium (Alsem), Artemisia diacmculus (Dragon), Artemisia maritima, Atropa Belladonna (Doodkruid), Carduus benedictus (Gezegende distel), Cochlearia Armoracia (Mierikswortel), Coriandrum sativum (Koriander), Datura Stramonium inermis (Doornappel), Digitalis lanata (Vingerhoedskruid), Digitalis purpurea (Vingerhoedskruid purper), Hyoscyamus niger (Bilzenkruid), Hyssopus officinalis (Hyssop), Levisticum officinalis (Lavas), Melissa officinalis (Melisse), Mentha crispa (Kruizemunt), Mentha piperita (Pepermunt), Rheum officinalis (Chinese rabarber), Rosa canina, Rosae fructus (Rozebottel), Taraxacum officinale (Paardenbloem), Thymus vulgaris (Tijm), Tussilago Farfara (Klein Hoefblad) en Valeriana officinalis (Valeriaan). Hiervan zijn de kruiden Atropa Belladonna, Datura Stramonium inermis, Digitalis lanata, Digitalis purpurea en Hyoscyamus niger zeer giftig.

HANDEL

De verkoop van kruiden is vrij. 78 pct van alle telers was volgens de inventarisatie in 1949 bij de afzet-coöperaties aangesloten. De rest van de telers teelt op contract voor de fabriek of zijn reeds lang bestaande telers die hun vaste af nemers (drogisten, apothekers, particulieren) hebben. In 1949 was voor 500000 gld. waarde berekend volgens telerskostprijs geteeld. Hiervan was voor 200 000 gld. aan gedroogd product geëxporteerd en voor 300 000 gld. in eigen land door de industrie verwerkt. Ook hiervan is weer een groot gedeelte in verwerkte vorm geëxporteerd. Overigens kan Nederland nog niet geheel in eigen behoefte voorzien; in 1948 werd nog voor 1 146 000 gld. ingevoerd uit Spanje, Frankrijk, België, Peru, Joegoslavië, Belgisch-Kongo, Italië, Frans Marokko, V.S., Indonesië, Engeland, Tunis, Syrië, Algiers en andere landen. Vóór Wereldoorlog II bedroeg de wereldomzet, welke grotendeels in handen van de Duitsers was, ca 500 millioen dollar.

IR G. W. VAN DER HELM

Lit.: Kruiden voor de keuken, zaaien, oogsten en gebruik, door Turkenburg’s Zaadhandel; A. J. v. Laren, Geneeskruiden en geneeskruidenteelt (1919); Rapport betreffende teelt, de handel en de verwerking v. geneeskr., arom. en aanverw. gewassen d. ir C. M. v. d. SI ikke en prof. De Graaff (1933). Meded. Rijkstuinb.voorlichtingsdienst.

< >