is een boek, dat van planten behalve de naam en de beschrijving tevens de eigenschappen en het gebruik geeft. Vooral de geneeskrachtige werking, dikwijls slechts verondersteld en niet bewezen, wordt uitvoerig besproken.
De zuivere botanie treedt meestal op de achtergrond en de plantkunde wordt aan de medische wetenschap gekoppeld. Het oudste kruidboek, waarop in feite bijna al de latere teruggaan, is dat van Dioscorides uit de eerste eeuw van onze jaartelling.De meeste kruidboeken dateren uit de tijd voor Linnaeus en dus vóór de invoering van een goede nomenclatuur. Om zoveel mogelijk verwarring te voorkomen werd aan de oude kruidboeken toegevoegd een zeer uitgebreide lijst van synoniemen. Achter in de kruidboeken vindt men tevens registers, die het aan de gebruikers mogelijk maken snel een middel te vinden tegen een kwaal en die de namen geven in Grieks, Latijn, Hebreeuws en de moderne talen. Het was haast ondoenlijk na te gaan, wat men met de synoniemen bedoelde, en daarom gaf G. Bauhin zijn Pinax theatri botanici (1596, 1623, 1671, 1735) in het licht. Tot de tijd van Linnaeus bleef dit boek onontbeerlijk voor ieder, die de kruiden nauwkeurig wilde nagaan. Voor hem had C. Gesner dit al geprobeerd met zijn Catalogus plantarum latine, graece, germanice etgallice (1542).
Het eerste gedrukte kruidboek is van Bartholomaeus Anglicus, Liber de proprietatibus return (1472); in Nederland uitgegeven te Haarlem: Van de proprieteyten der dinghen (1485). De oude kruidenboeken heetten vaak Herbarius, ook wel Ortus (= hortus) Sanitatis, Tuin der gezondheid. Een der fraaiste is Herbarius zu Teutsch (1485), dat in het Nederlands verscheen als Den Grooten Herbarius (Antwerpen 1514), herdrukken uit 1526, 1533» Smeerwortel uit Brunfels, Herbarium 1538.
Vivae Eicones, Straatsburg, 1532 (naar Een grote stap voor een tekening van H. Weiditz) was het werk van Otto Brunfels, Herbarium Vivae Eicones (bij Schott. Straatsburg 1530). In de tekst tracht Brunfels nog in West-Europa de door Dioscorides beschreven Griekse planten terug te vinden, maar de tekenaar Hans Weiditz keek zelf in de natuur en hij beeldde de planten uit zijn omgeving uiterst natuurgetrouw af. Naast Brunfels dient genoemd Hieronymus Boek, beter bekend ender zijn Latijnse naam: Tragus. Hij gaf in 1539 uit zijn New Kreütter Buch (ook te Straatsburg bij Wendel Rihel). Hierin staan o.a. vindplaatsen der genoemde planten. De derde in de rij was Leonard Fuchs , die in 1542 te Bazel uitgaf: De historia stirpium. In Nederland ontwikkelde zich ook een streven naar meer moderne kruidboeken en als eerste verscheen Cruydeboeck van Rembertus Dodonaeus (Dodoens) in 1554 te Antwerpen.
Terwijl de indeling der oude kruidboeken meestal die van Dioscorides was, nl.: aromatische gewassen, wortels, kruiden, enz., of bomen, kruiden, planten in de keuken gebruikt, enz., begon Clusius al meer een botanische volgorde te geven. Het aantal kruidboeken is verbazend groot (zie Van de Velde en Arber). Een zeer bekend is: Munting, Naeukeurige beschrijving der Aardgewassen (1696); Rumphius gaf een prachtig werk over de Oostindische planten: Herbarium Amboinense, Het Amboinsche Kruidboek, 7 dln (1741-1755).
Nog steeds verschijnen boeken waarin de geneeskrachtige planten beschreven zijn, zoals bijv. het lijvige werk van Madaus. Hoewel hierin de oude traditie wordt voortgezet, zal men hierin toch veel veranderingen aantreffen. Maar meestal komt de oude signatuurleer op allerlei plaatsen om de hoek kijken, terwijl zeer vaak de opgaven omtrent de geneeskrachtige werking niet gecontroleerd zijn op een wijze die de toets der critiek kan doorstaan.
Lit.: A. Arber, Herbais, 2nd Ed. (Cambridge 1938); A. J. J. van de Velde, Repertorium der Kruidboeken tot 1800, Bot. Jaarb. (Gent 1930); A. Schierbeek, Cruydtboeck van R. Dodoens, Bloeml. m. inl. (Den Haag 1941); H. Sieg, Gottessegen der Kräuter (1937); Idem, Baum und Strauch (1939).