is de wetenschap, die zich bezighoudt met het onderzoek en de beschrijving der kristallen. Zij wordt verdeeld in: meetkundige, natuurkundige en scheikundige kristallografie.
In de meetkundige kristallografie worden 32 kristalklassen in 7 kristalstelsels verenigd. De klassen onderscheiden zich door haar graad van symmetrie. In plaats van 32 kristalklassen wordt dan ook wel van 32 symmetrieklassen gesproken. De 7 kristalstelsels zijn: het regulaire, het tetragonale, het hexagonale, het trigonale, het rhombische, het monokliene en het trikliene. Vaak wordt het hexagonale en het trigonale stelsel tot één groep verenigd die dan hexagonaal wordt genoemd. In dat geval zijn er 6 kristalstelsels. Bij elk dezer 6 kristalstelsels behoort een assenstelsel, dat uit drie of vier coördinatenassen bestaat (z as). Het regulaire assenstelsel bevat drie loodrecht op elkaar staande assen, met gelijke eenheden. Het tetragonale bestaat uit een verticale as met andere eenheden dan de beide loodrecht op elkaar staande horizontale assen. Het hexagonale assenstelsel bevat één verticale as met andere eenheden dan de drie horizontale assen, die hoeken van 1200 met elkaar vormen en onderling gelijke asseneenheden bezitten. Het rhombische assenstelsel bestaat uit drie loodrecht op elkaar staande assen met verschillende eenheden voor elk der assen. In het monokliene assenstelsel wordt op de drie assen met verschillende lengte-eenheden gemeten, waarbij één as loodrecht staat op het vlak van de beide andere, die onderling een scheve hoek insluiten. Het trikliene assenstelsel bestaat uit drie assen, die met elkaar hoeken insluiten, die van 90° verschillen, terwijl op deze drie assen met verschillende eenheden gemeten wordt. In elke kristalklasse zijn zeven principieel verschillende kristalpolyëders mogelijk, hetgeen neerkomt op 32 X 7 = 224 vormen. Sommige daarvan treden echter in verschillende klassen op, zodat hun aantal geringer is. Daar echter talrijke soortgelijke kristalvormen nog verschillende tweevlakshoeken kunnen bezitten, is hun aantal veel groter. Bovendien worden de kristallen dikwijls begrensd door een combinatie van verschillende polyeders, zodat de hoeveelheid van kristalvormen ettelijke duizenden bedraagt.
De natuurkundige kristallografie houdt zich bezig met het onderzoek der natuurkundige eigenschappen van kristallen. Naast de optische eigenschappen, die naast een wetenschappelijke een eminent practische betekenis bezitten, worden de warmtegeleiding, geleiding van electriciteit, magnetische eigenschappen, piëzo-electriciteit enz. onderzocht.
De scheikundige kristallografie onderzoekt de scheikundige samenstelling der kristallen en de kristalstructuur met behulp van Röntgenstralen.
Lit.: P. Niggli, Lehrbuch der Mineralogie (I, 1924; II, 1926); E. S. Dana-W. E. Ford, A Textbook of Mineralogy (1932); A. E. H. Tutton, Chrystallography and Practical Crystal Measurement (1922); P. Niggli, Geometrische Krystallographie des Diskontinuums (1919); P. Terpstra, Leerboek der geometrische kristallografie (1927); Idem, Kristallometrie (1946); B. G. Escher, Algemeene mineralogie en kristallografie, 2de dr. (1950); J. D. Dana, A System of Mineralogy (1909); P. Groth, Chemische Kristallographie (1906-1919).