of conductie, de overgang van warmte tussen lichamen of delen van eenzelfde lichaam, heeft plaats, wanneer de elkander aanrakende lichaamsdelen verschillende temperatuur hebben. Denken wij ons van een of andere stof een grote plaat, die d cm dik is en aan de éne zijde op een standvastige temperatuur, bijv. die van smeltend ijs, wordt gehouden, terwijl de andere in aanraking is met warm water, dan leert de waarneming, dat de hoeveelheid warmte (Q), die per seconde door de plaat stroomt, evenredig is met haar oppervlakte (q) en het temperatuurverschil (t) en omgekeerd evenredig met haar dikte [i](d).
[/i]
Wiskundig luidt deze betrekking: Q = k.q.(t/d), waarin k een constante is, die alleen van de aard der stof afhangt. Zij heet het warmtegeleidingsvermogen. De breuk t/d geeft het temperatuurverval per cm aan; men noemt haar temperatuurgradiënt.
De natuurkundige betekenis van het warmtegeleidingsvermogen wordt duidelijk als men q, t en d gelijk i stelt. Dan wordt k, het warmtegeleidingsvermogen, gelijk aan de hoeveelheid warmte, die per seconde door een kubus van de stof met een ribbe van 1 cm heengaat, als twee tegenoverliggende zijden een temperatuurverschil 1 hebben en de andere zijden als ondoorlaatbaar voor de warmte worden gedacht. Dit geleidingsvermogen is voor verschillende stoffen zeer ongelijk. Voor metalen is zij het grootst, voor gassen het kleinst. Men vindt (in cal/sec. cm. graad C.) bij kamertemperatuur:
Zilver 0,97
Aluminium 0,54
Gietijzer en staal . .0,09-0,15
Lood 0,08
Kwik (vloeibaar) .... 0,03
Glas ca 0,0015
Water 0,0014
Aethylalcohol .... 0,0004
Lucht 0,00006
Waterstof 0,0004
Voor metalen bestaat er verband tussen het geleidingsvermogen voor warmte en dat voor electriciteit, zij zijn ongeveer evenredig (wet van Wiedemann en Franz); voor vloeistoffen is het bij benadering evenredig met de soortelijke warmte en voor gassen is het, volgens de kinetische gastheorie, met de soortelijke warmte bij constant volume (Cv) en de inwendige wrijving of viscositeit (η) verbonden door de betrekking k = A Cv. η. A is een constante, die voor een-atomige gassen de waarde 2,5 heeft, voor andere gassen een lagere waarde, maar steeds groter dan 1. Het geleidingsvermogen van gassen is onafhankelijk van de druk en stijgt met de temperatuur.
De techniek maakt van het warmtegeleidingsvermogen der lichamen op zeer verschillende wijze gebruik. Ijskelders, safe deposits, hooikisten enz. omgeeft men met slechte warmtegeleiders, waardoor temperatuurverhoging, resp. ontbranding van de inhoud wordt tegengegaan. Ook voor de studie van de warmteoverdracht in de techniek is de kennis van het geleidingsvermogen van groot belang.