(K.N.I.L.). Tot 1830 is de Indische strijdmacht te beschouwen als een onderdeel van het Nederlandse Leger, aangevuld met in Indië aangeworven personeel.
De ontwikkeling tot een zelfstandig leger voltrok zich in de periode 1820-1830. De scheiding tussen het Nederlandse en Nederlandsch-Indische Leger werd echter eerst een voldongen feit, toen de eerste formatie, vastgesteld bij Besluit van de Gouverneur-Generaal, graaf Van den Bosch, van 4 Dec. 1830 No 1 werd goedgekeurd bij K.B. van 10 Mrt 1832 no 93 en 94. Het leger werd verdeeld in 8 mobiele korpsen, elk à 1 bataljon infanterie, 1 compagnie cavalerie en 4 stukken bergartillerie.De formatie van 1830 was een vredesformatie; zij telde totaal 600 Europese officieren, 37 Inlandse officieren en 12 905 onderofficieren en minderen. Maatregelen waren beraamd voor opvoering van de sterkte tot een zgn. „Sterkte op groot compleet”: 640 officieren en 15 698 man. Door inschakeling van de schutterijen, pradjoerits en het korps van Sentot kon een oorlogssterkte worden bereikt van 640 officieren en 21 486 man.
Ter uitvoering van de door G.G. Van den Bosch voorgestane verdedigingsplannen kwam de formatie van 1840 tot stand. In totaal telde deze formatie 820 Europese officieren, 59 Inlandse officieren en 19 115 onderofficieren en minderen.
In 1882 kwam een nieuwe formatie tot stand, waarbij de sterkte van het Leger werd gebracht op 1431 officieren en 28 386 onderofficieren en minderen. In het desbetreffende besluit werd o.m. vastgelegd, dat de dislocatie der onderdelen zou worden vastgesteld door de G.G., die tevens de bevoegdheid kreeg, de formatie onder nadere koninklijke goedkeuring in te krimpen en voor ten hoogste 2 jaar tijdelijk uit te breiden, terwijl deze tijdelijke uitbreidingen telkens voor ten hoogste 1 jaar konden worden verlengd.
In verband met het vastleggen in 1917 van de bepalingen, waarbij de dienstplicht voor Europeanen werd geregeld, mede met het oog op het invoeren van het divisie- en regimentsverband kwam in ig22 een nieuwe formatie tot stand, welke in verband met de geboden bezuiniging werd vervangen door de formatie van 1925.
De totale sterkte van het leger werd bij deze formatie teruggebracht tot 1274 officieren en 31 988 onderofficieren en minderen.
Een vergelijking tussen de totale sterkten op Java en in de Buitengewesten wijst het volgende uit: Java: 323 officieren, 56 onderluitenants, 3683 Europese onderofficieren en minderen, 15 926 niet-Europese onderofficieren en minderen. Buitengewesten: 237 officieren, 27 onderluitenants, 763 Europese onderofficieren en minderen, 11 121 niet-Europese onderofficieren en minderen.
Ter illustratie van de groei van het K.N.I.L. gedurende de periode 1830-1930 moge dienen, dat de totale sterkte in 1830 3 545 man, in 1915 35 884 man en in 1930 36 922 man bedroeg.
Het geleidelijk aan opvoeren van de sterkte van het K.N.I.L. vindt zijn oorzaak in het feit, dat een goede gezagsuitoefening in de Buitengewesten diende te worden gewaarborgd. Al naarmate de pacificatie van die gewesten voortschreed, nam de sterkte van de buiten Java gelegerde troepen af. Het totale sterktecijfer onderging echter hierdoor geen wijziging, aangezien in de loop van de 20ste eeuw zich meer en meer de noodzaak deed gevoelen om ook op het eventueel bestrijden van de buitenlandse vijand bedacht te zijn.
Meer dan naar het toenemende aantal manschappen moet de waarde van het Leger echter worden beoordeeld naar de wijze, waarop het gedurende lange jaren zijn taak heeft verricht, steeds weer opnieuw, jaar in jaar uit, gehoor gevend aan de oproep tot strijd, zijn plicht vervullende onder soms onmenselijke, zware omstandigheden. Alvorens de pacificatie van Nederlands-Indië was voltooid, moesten door het Leger verschillende onlusten, ongeregeldheden en opstanden worden bedwongen en noodzakelijke oorlogen worden gevoerd, waardoor het nodig was expedities uit te zenden, van meer of mindere sterkte, bestaande uit land- of zeemacht, dan wel uit beide.
In deze woelige periode ging practisch geen jaar voorbij zonder dat onze troepen in het een of andere deel van het enorme eilandenrijk moesten optreden, ja dikwijls in verschillende gebieden tegelijk.
Hieronder moge een opsomming volgen van de voornaamste gebieden, waarin krijgsverrichtingen plaatshadden. Sumatra's Westkust 1821-1845 (zgn. Padri Oorlog). Boni 1859 en 1860. (Twee expedities werden uitgezonden, de laatste onder commando van de Leger-Commandant, luitenant-generaal J. van Swieten, leidde tot succes.) Bali 1849. 3de expeditie. (Het verzet werd gebroken door de verovering van de stellingen bij Djagaraga.) West-Borneo 1850-1855 en van 1857-1867. (Strijd tegen de Chinezen.) Z.0.-Bornéo 1859-1863.(Bandjermasinse Krijg.) Flores 1890. (Afstraffing van een verraderlijke overval op een ingenieur van het mijnwezen.) Lombok 1894. (De expéditionnaire troepenmacht werd te Tjakra Negara overvallen en tot terugtocht naar de kust gedwongen. Uiteraard kon in deze nederlaag niet worden berust. Versterkingen werden aangevoerd en Tjakra Negara werd op 19 Nov. 1894 stormenderhand heroverd.) Atjèh 1873-1901. (Van alle oorlogen, die in Indië zijn gevoerd, is het de Atjèh-oorlog, welke het leger de meeste offers heeft gekost en de grootste inspanning heeft gevergd. Geen dweepzieke Padri’s, geen scharen Balinezen of ruitergroepen der Bonieren ontwikkelden ooit zoveel stoutmoedigheid en doodsverachting in het gevecht, zoveel dapperheid in de aanval, zoveel vertrouwen op eigen kracht en zoveel taaiheid in tegenspoed, als de vrijheidslievende fanatieke voor de guerrilla als geschapen Atjeher. Door het K.N.I.L. werden in dit gebied belangrijke prestaties verricht, waarbij in het bijzonder vermeld dienen te worden die van het op 2 Apr. 1890 opgerichte Korps Maréchaussée, dat ook in de pacificatie van Atjèh in de latere jaren zo’n belangrijk aandeel heeft gehad.) Djambi 1901-1905. (De actie, welke ter beteugeling van de aldaar uitgebroken opstanden werd ingezet, moest onder zeer moeilijke omstandigheden - in moerassig en zwaar begroeid terrein - worden gevoerd. Eerst in 1905 werd het hardnekkige verzet gebroken.) Celebes 1905. (Bij deze krijgsverrichtingen valt de verovering van de zeer sterke rotsversterking de Bonto Batoe stelling op.)
Door de jarenlange onophoudelijke plichtsvervulling van het Leger werd de pacificatie van Nederlands-Indië een feit.
Het K.N.I.L. mocht bij het verrichten van deze taak vele blijken van koninklijke waardering ontvangen, een lange rij helden werd gedecoreerd met de Militaire Willemsorde, talrijke eresabels en eervolle vermeldingen werden uitgereikt, het Ridderkruis der M.W.O. werd gehecht aan het vaandel van de drie korpsen, welke zich het meest onderscheiden hadden, t.w. het lIlde en VIlde Bataljon Infanterie en het Korps Marechaussee. Door officieren, als de generaals Van Heutsz, Van Daalen en Swart, werd het schijngezag, dat in vele streken en onder vele volksstammen bestond, vervangen door een werkelijk krachtig rechtstreeks bewind.
Ten gevolge hiervan kon in de loop van de jaren meer aandacht worden besteed aan de voorbereidingen, nodig voor het paraat maken van het Leger ter vervulling van zijn taak bij het eventuele keren van buitenlands geweld.
Eerst in 1927 werden door de regering duidelijke aanwijzingen verstrekt in de vorm van de „Defensie Grondslagen 1927”. Volgens deze was de taak van de Weermacht in Nederlands-Indië:
a. handhaven van het Nederlands gezag in de Archipel tegen onrust of verzet binnen de grenzen, verzekering van rust en orde;
b. vervulling van de militaire plicht als lid van de volkengemeenschap tegenover andere volken.
De taak, bedoeld sub a, moet in hoofdzaak door het Leger worden vervuld; de taak, omschreven sub b, beperkt zich tot handhaving van een strikte neutraliteit in conflicten tussen andere mogendheden en zou op Java worden vervuld door het Leger met steun van de Vloot en in de Buitengewesten door de Vloot, die daarbij op bijzondere kwetsbare punten door het Leger zou worden gesteund.
Indien Nederlands-Indië in een oorlog betrokken werd, zou de aanwezige Weermacht met de voorhanden middelen zich zo goed mogelijk tegen elke bezetting van ons gebied verzetten, in afwachting van de steun, die ons mocht worden verleend.
De taak van het K.N.I.L. was dus nu in vorenvermelde grondslagen vastgelegd en de organisatie nodig, om aan die taak te voldoen, kon nu worden opgezet.
De inmiddels ingetreden economische depressie, ten gevolge waarvan drastisch op ’s lands uitgaven diende te worden bezuinigd, heeft echter de opbouw van het Leger nadelig beïnvloed. In 1936 werd ten gevolge van de oorlogsdreiging in het Verre Oosten ingezien, dat ondanks alles versterking van het K.N.I.L. dringend geboden was. Besloten werd tot: a. een versterking van de defensie in de Buitengewesten door een uitbreiding van het luchtwapen, aanleggen van vliegvelden aldaar en voorts een zo krachtig mogelijke verdediging van belangrijke punten; b. een versteviging van de bestaande legerorganisatie, de aanvulling van de leemten daarin en gebruikmaking van de mogelijkheden, welke de voortschrijdende techniek biedt.
In de nu komende periode moesten verschillende onderdelen door de invoering van andere wapens (pantserafweer, luchtafweer, vechtwagens) in nieuw te vormen onderdelen worden omgezet of moesten er kernen worden gevormd, waaruit de nieuwe organisatie moest worden opgebouwd.
Een en ander had tot gevolg dat aannemen van meer personeel geboden was. Dit vraagstuk werd opgelost door het instellen van verschillende soorten dienstverband.
Voor non-combattante functies, zoals van chauffeurs en paardengeleiders. werd bij de bestaande hulpkorpsen, t.w. de Barisans op Madoera, het Legioen van Mangkoe Negoro, in een later stadium eveneens het Legioen van de Pakoe Alam en de Prajoda’s op Bali, een kort verband ingevoerd bestaande uit een eerste oefening van ca 1½ jaar en een reserveplicht van 6 jaar.
Voor de combattante functies werd een kort verband ingevoerd, bestaande uit een eerste oefening van 3 jaar gevolgd door een reserveplicht van 12 jaar.
Ook het oplossen van het materieel-probleem bracht grote moeilijkheden mede. Hier deed het gemis aan een eigen oorlogsindustrie zich danig gevoelen. Met uitzondering van de artilleriemunitie en de vliegtuigbommen, welke grotendeels bij de ArtillerieInrichtingen werden aangemaakt, moest alles uit het buitenland komen. Bij de Luchtvaart-Afdeling werd met man en macht gewerkt om van deze afdeling een wapen te maken, dat tegen zijn taak was opgewassen. De materieel-voorziening van de LuchtvaartAfdeling stak gunstig af bij die van de overige onderdelen van het K.N.I.L. In totaal werden 117 bommenwerpers door de V.S. afgeleverd, welke waren bestemd om als een uiterst snel verplaatsbaar slagwapen een mogelijke agressor bij schending van het Ned.-Ind. territoir op elk punt binnen de Archipel aan te grijpen.
De moeilijkheden, verbonden aan het oplossen van het personeels- en materieelsvraagstuk namen nog toe na de overmeestering van het Moederland in Mei 1940. Europa viel hierdoor als wapenleverancier uit, zodat het K.N.I.L. in hoofdzaak verder op leveranties uit de V.S. was aangewezen, terwijl de uitzending van de voor de legeruitbreiding zo noodzakelijke Europese beroepsmilitairen door het wegvallen van de verbindingen met Europa werd stopgezet.
In Mei 1940 bedroeg de sterkte van het K.N.I.L.:
a. beroepsmilitairen: 1345 officieren, 37 583 onderofficieren en manschappen;
b. reserveofficieren: 1783;
c. militieplichtigen: 13263 onderofficieren en manschappen;
d. landstormplichtigen: 17 596 onderofficieren en manschappen;
e. inheemse korpsen: 74 officieren, 140 onderofficieren en manschappen;
totaal: 3202 officieren, 72 943 onderofficieren en manschappen.
In de periode van Mei 1940 tot het uitbreken van de oorlog met Japan op 8 Dec. 1941 werd de legersterkte nog uitgebreid met:
a. het Reservekorps, bestaande uit gepensionneerde militairen van het K.N.I.L., in hoofdzaak bestemd voor het verrichten van wachtdiensten;
b. het Vrouwen Automobiel Korps (V.A.K.);
c. het Vrijwillige Automobiel Korps (Vaubek), bestaande uit Inheemse burgerchauffeurs, die zich verbonden bij mobilisatie te dienen en daartoe in vredestijd een aantal dagen voor oefening opkwamen; d. de Stads- en Landwachten, in hoofdzaak bestemd voor bewakingsdiensten en plaatselijke verdediging.
De mobilisatie van het K.N.I.L., welke werd gelast nadat de Nederlandse regering op 8 Dec. 1941 het besluit had genomen aan Japan de oorlog te verklaren, had dank zij de grondige voorbereidingen een vlot verloop. Voor de gang der krijgsverrichtingen z Nederlands-Oost-Indië en Wereldoorlog II.
Na de capitulatie van de Nederlandse strijdkrachten in Indië (9 Mrt 194a) hadden slechts enkele onderdelen van het K.N.I.L., vnl. kleine detachementen gelegerd in het oostelijk gedeelte van de Indische Archipel, zich aan de greep van de Japanse overweldiger weten te onttrekken en naar Australië kunnen uitwijken.
Hierbij voegden zich eind Dec. 1942 de guerrillastrijders van het K.N.I.L. die in samenwerking met een Australische eenheid in Portugees Timor hadden geageerd. Medio 1944 werd in Australië tot de wederoprichting van een bataljon, voor de helft bestaande uit infanteristen en voor de andere helft uit technici, besloten.
In de loop van 1945 nam het op 15 Nov. 1944 uit vorengenoemd onderdeel gevormde iste Bataljon Infanterie aan verschillende geallieerde acties deel, o.a. herovering van Tarakan op 1 Mei 1945 en van Balikpapan op 1 Juli 1945. Op 4 Oct. 1945 kwam het iste Bataljon te Batavia aan en werd bestemd om in samenwerking met het uit de te Balikpapan bevrijde krijgsgevangenen samengestelde 2de Bataljon Infanterie de omgeving van Batavia veilig te stellen.
In de loop van de volgende maanden werden nieuwe onderdelen, bestaande uit de in Thailand en te Singapore bevrijde krijgsgevangenen, oud- K.N.I.L.-militairen, opgericht, welke onderdelen in nauwe samenwerking met de inmiddels uit Nederland aangekomen O.V.W.-bataljons orde en vrede brachten, zowel in een groot gedeelte van Java als in de omgeving van de voornaamste havenplaatsen in de Buitengewesten.
Zo herrees, onder de bekwame leiding van generaal S. H. Spoor, het oude K.N.I.L. in zijn nieuwe gedaante.
Deze heeft van een nauwelijks georganiseerde en door verblijf in de krijgsgevangenen kampen ook weinig gedisciplineerde troep een uitstekend vechtapparaat weten te maken. De resultaten, welke door de K.N.I.L.-eenheden, al dan niet opgenomen in het verband van de Koninklijke Landmacht, gedurende de beide politiële acties van 21 Juli 1947 t/m 4 Aug. 1947 en van 21 Dec. 1948 t/m 5 Jan. 1949 werden behaald, waren daarvan een tastbaar bewijs.
Ter Ronde Tafel Conferentie werd overeengekomen, dat het K.N.I.L. (dat sedert de Grondwetsherziening van 1948 Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger heette) zou worden opgeheven.
Bij K.B. van 20 Juli 1950 nr K. 309 werd bepaald, dat dit leger op 26 Juli 1950 te 0.00 uur zou hebben opgehouden te bestaan.
Zij, die op die dag nog tot het K.N.I.L. behoorden, gingen over naar de Koninklijke Landmacht of naar de A.P.R.I.S. (de Strijdkrachten van de Republik Indonesia Serikat) of werden ontslagen al dan niet met recht op pensioen.
De tradities van het K.N.I.L., dat zich in de loop der jaren een uitstekende naam heeft verworven om zijn strijdbaarheid en dapperheid bij de verdediging van de belangen van Nederland en van die der bevolkingsgroepen van Indonesië, zullen blijven voortleven in het bij de Koninklijke Landmacht opgerichte Regiment Van Heutsz.