Portugese kolonie in West-Afrika, op de kust van Neder-Guinee, tussen 6° en 17o Z.Br., met, op 1 246 700 km2 (1940), 3 738 280 inw., waarvan 44 083 Europeanen, 28 305 halfbloeden, 3 665 829 negers en 63 tot andere rassen behorende. Het grenst in het N. en O. aan de Belgische Kongo, in het Z.O. aan Brits-Centraal-Afrika, in het Z. aan Z.W.-Afrika en in het W. met een kuststreek van meer dan 1600 km aan de Atlantische Oceaan.
Ten N. van de Kongo bezit het een enclave Cabinda, tussen Frans-Kongo en de Kongo-staat.Bodemgesteldheid.
Tussen de Kongo en de Koeanza (Quanza) daalt het hoogland van 1000 m hoogte geleidelijk af tot op een afstand van 20 en 30 km van de kust, terwijl het in het O. vrij steil afhelt naar de Koeango (Kuango). Tussen de Koeanza en de Koenene (Kunene) heeft het een gemiddelde hoogte van 1650 m en neemt ten Z.W. van het plateau van Bihe langzamerhand in hoogte af. In drie terrassen daalt het westwaarts naar de kustvlakte, heeft daarentegen aan de oostzijde in het gebied der Boven-Koeango een steile rand, terwijl het verder naar het Z. in het brongebied van de Koeanza en de Koebango (Kubango), in de aangrenzende hoogvlakten overgaat. In het N. vormt het binnenste van het gebergte een breed plateau met koepelvormige, geringe verheffingen en diepe dalen, in het Z. verheft het zich tussen Bihe en Mossamedes tot kolossale getande bergtoppen en bergketenen (Loviti 2370 m, Elonga 2300 m, Humbi 2200 m, Shellagebergte 1900 m).
Het gebergte bestaat ten dele uit gneis, ten dele uit zandsteen, kalk en lei, aan de middenloop van de Koeanza ook uit porfiergesteenten. Bij het Lucalla-dal bevat het veel ijzererts en in de zuidelijk gelegen streken van Benguella rijke, nog niet geëxploiteerde zilver-, koper- en zwavelgroeven. Overal, zowel op de hogere, als op de lagere vlakten, bedekt lateriet de bodem; langs de kust bevindt zich een smalle strook krijtgesteente. Alle rivieren, uitgezonderd die aan de oostgrens, breken door het gebergte heen en bereiken de zee, zijn echter wegens de stroomversnellingen niet voor het verkeer geschikt; die, welke naar de kust van Benguella en Mossamedes stromen, drogen in de zomertijd gedeeltelijk of geheel uit. Van het Sombo-plateau in het N. komen kleinere rivieren, als de Leloendo en M’Brische; van het Kangansagebergte komen de Loje en de voor kano’s bevaarbare Dande en Bengo. De grootste twee rivieren, de Koeanza en de Koenene, ontspringen op het plateau van Bihe; in het district Benguella ontspringt de Katoembela en op het hoogste terras van het randgebergte de Kaporolo.
De bodem, welke rijk is aan diamanten, bevat verder koper en ligniet, maar exploitatie heeft niet plaats. Ook zijn er zoutlagen aangetoond.
Klimaat
Bij de uitgestrektheid van het land (over 11 breedtegraden) en bij het aanzienlijk verschil in hoogte tussen de kuststreken en het binnenland bestaan er echter grote verschillen in het klimaat tussen het N. en het Z., de kust en het hoogland. De duur van de regentijd aan de Kongo en aan de Koeanza is nagenoeg dezelfde; in de laagvlakten van Loanda duurt deze tijd van Oct. tot Jan. en van Apr. tot Juni. In het N. en in de nabijheid der kusten zijn de regenbuien heviger en is de hitte, tengevolge der vochtigheid, drukkend, terwijl in het Z., voornamelijk in Benguella en Mossamedes, de droogte de overhand heeft; ook aan de kust, waar de koude Benguellastroming ook zelfs de zeewind een betrekkelijk lage temperatuur en daarmede een laag vochtigheidsgehalte geeft. Bij Lobito valt ± 45 cm regen, bij Benguella 60 cm, op het tweede kustplateau (een woestijn) ± 30 cm, op het derde plateau ± 60 tot 200 cm, en op het hoogste plateau al naar de ligging in de vlakte of tegen de berghellingen 80 tot 130 cm. In Malansje in het N. valt 1240 mm regen, in Loanda 278 mm. Op de plateau’s in het binnenland heerst juist de tegenovergestelde toestand.
De hoogvlakten in het N. verdorren gedurende de droge tijd, het gebergte in het Z. houdt de voor vruchtbaarheid onmisbare vochtigheid vast. Naar het Z. en binnenwaarts neemt de gemiddelde temperatuur af. De gemiddelde temperatuur in Loanda (op 6 m hoogte) is 23,5 gr. C., in Mossamedes 20 gr. C., in Malansje (op het hoogland achter Loanda op 1066 m) 19,5 gr. C.; de koelste maand in Loanda is Juli (19,7 gr.
C., hoewel de temperatuur er dan wel ’s nachts daalt tot 15 gr. C.), in Malansje (Mei) 4,3 gr. C. Daarentegen hebben de heetste maanden bijna gelijke temperatuurhoogten: Loanda gemidd. 25,9 gr. C. in Mrt (de temp. bereikt er dan echter soms ± 32 gr. C.) en Malansje, in Oct. en Jan. gemidd. 21 gr.
C.; de heetste dagen komen wel tot 32 gr. C. (Oct.).
Planten en dieren
Op de hoogvlakten in het N. in de nabijheid van de Kongo, strekken zich savannen uit, uitgestrekte grasvlakten, waarop Zuideuropese gewassen, benevens bananen, eriodendron- en euphorbienbosjes, alsmede enkele baobab en wolbomen voorkomen. Van grote betekenis is de aanwezigheid van caoutchouc leverende gewassen. De inboorlingen verbouwen er alleen cassave. In het bergland in het Z. vindt men daarentegen sappige grasvelden, maïs-, gerst- en tabaksaanplantingen, aardnoten en katoen. Aan de kust van Benguella leveren suikerplantages rijke oogsten. De weelderigste plantengroei ontwikkelt zich in de dalen der rivieren en beken; hier is de opbrengst van suikerriet en vooral van koffie overvloedig.
Beroemd om dit laatste product is het dal van Lucalla. Een merkwaardigheid van Mossamedes is de welwitschia (Getaceeën).
Olifanten, leeuwen, antilopen enz. hebben zich uit de bewoonde streken naar het binnenland en in het hooggebergte in het Z. teruggetrokken; alleen panters, hyena’s, rivierpaarden en krokodillen vindt men nog overal. Ook de chimpansé en talrijke andere apen, meerkatten en bavianen komen er voor. Rundvee in grote kudden komt alleen voor in de dalen van het bergland ten O. van Mossamedes. In de lagere gebieden komt de slaapziekte verwekkende tsetsevlieg (Glossina palpalis) voor; op grotere hoogte, zoals op het Benguellaplateau, echter minder of niet.
Bevolking
De inlandse bevolking („Negros”) — in de 16de eeuw een machtig koninkrijk vormend — bestaat uit Bantoenegers, nl. de Loendavolken in het binnenland, de Barotse in het Z.O. en de Ovambo in het Z. De enigszins geciviliseerde zwarte en ten dele gemengde bevolking (de „Pretos”) nemen een niet onbelangrijke plaats in. Tot de 44 000 blanken (ten dele ook gemengd) behoren o.a. de in de zuidelijke hooglanden (sedert 1880) geïmmigreerde boeren; overigens zijn het merendeels Portugezen, doch ook Duitse planters. Slavernij en slavenhandel zijn in 1878 afgeschaft, maar wegens het grote gebrek aan arbeiders, toch niet geheel verdwenen.
Middelen van bestaan
De inlandse landbouw is niet zonder betekenis en kan — mits onder goede leiding — zeker worden opgevoerd. Daarnaast wordt echter ook een groot aantal grote cultuurondernemingen gedreven waar — vroeger met slavenarbeid, thans met loonarbeid — allerlei cultuurproducten worden voortgebracht. De grote hoogvlakten in het Z. zullen voorshands wel voornamelijk veeteeltgebieden blijven. (In 1928 ruim 1 mill. stuks rundvee, 0,1 mill. schapen, 0,3 mill. geiten, 0,3 mill. varkens, 1000 paarden, 2800 ezels en muildieren). De diamantproductie is niet zonder betekenis sedert 1916, nl. in het Loandadistrict. Van groot belang is deze kolonie echter ook door haar ligging ten opzichte van het delfstoffenrijke hart van Afrika: Katanga. Reeds kwam in 1899 de spoorlijn Loanda-Lucalla, thans tot Malansje, tot stand.
In het Z. gaat van Mossamedes een lijntje tot Hoempata in het binnenland. De belangrijkste lijn is echter de Engelse Benguella-spoorweg, die in Lobito aan de kust ten N. van Benguella een goede aanvangshaven werd en die achtereenvolgens van Benguella af de verschillende plateau’s bestijgt. In 1912 waren reeds 188 km gereed. In 1930 kwam de lijn echter geheel gereed en sedert kan men van Lobito uit Katanga bereiken; sedertdien is de aansluiting tot stand gebracht met het spoorwegnet van Rhodesia, zodat men thans per spoor Beira in Portugees Oost-Afrika kan bereiken (totale afstand Lobito-Beira 4711 km). Eveneens is een spoorwegverbinding tot stand gekomen met Lourenço Marquez via Rhodesia en de Unie van Zuid-Afrika; totale lengte 5315 km. Het spoorwegnet is thans uitgebreid tot 2300 km; de landwegen hebben een totale lengte van 37 000 km; 10 000 km telegraaf- en telefoonlijnen, 110 telegraafkantoren en 11 telefoonstations zijn aangelegd en gebouwd. De kolonie telt 13 draadloze stations en heeft kabelverbinding met West-, Oost- en Zuid-Afrika.
Voortbrengselen
De voornaamste voortbrengselen van Angola zijn koffie, maïs, suiker, palmolie en palmpitten, voorts ook katoen, tarwe, tabak, cacao en sisalwas is eveneens van betekenis. In 1942 werd in totaal voor een waarde van 480 353 000 angolares uitgevoerd, vooral koffie, maïs, suiker, was, kokosnoten en diamanten. In hetzelfde jaar werd o.a. aan textiel, steenkolen en voedingsmiddelen voor een waarde van 328 127 000 angolares geïmporteerd. In het handelsverkeer heeft het moederland een belangrijk aandeel; in deze betrekking vormt een nationale scheepvaartverbinding een machtige schakel.
De kolonie, welke administratief in vijf provincies en veertien districten verdeeld is, staat onder bestuur van een gouverneur-generaal, welke in de hoofdstad Nieuw Lissabon zetelt. Naast dit bestuurscentrum zijn als stedelijke centra te noemen S. Paulo de Loanda, de vroegere hoofdstad, in 4575 gesticht, Benguella, Mossamedes, Lobito, Sá da Bandeira, Malansje en Koeambo.
Lit.: T. Delachaux et Ch. E. Thiébaud, Pays et peuples d’Angola (1934).
Geschiedenis
De Portugese zeevaarder Diego Cao ontdekte (1485-1488) de streken aan de Kongo-mond en de kuststreek van Ambriz tot Mossamedes, en nam beide gebieden voor de Kroon van Portugal in bezit. Dit land beperkte zijn gezag tot de kuststreek tussen Ambriz en Mossamedes. Reeds onmiddellijk drong er het Christendom door. Toch bleef Portugal aan de kust onbetwist meester, al bezetten de Nederlanders tussen 1640 en 1648 enkele havens; er werd speciaal een drukke slavenhandel gedreven, tot 1830. In de 19de eeuw, met de algemene wedloop om het bezit van Afrika, maakte Portugal aanspraken op het achterland en N. tot aan de Kongo-mond. Deze zelf ontging haar sinds de Koloniale Conferentie van Berlijn (1885), maar wel verkreeg Portugal enig bezit ten N. van de Kongo met de havenplaatsen Landana, Malimba en Kabinda.
De later gerezen geschillen, wegens de oostelijke grenzen, werden door de verdragen van 1891 en 1894 met Engeland uit de weg geruimd. In 1912 werd door de Volksvertegenwoordiging te Lissabon een wet aangenomen, waarbij het hoogland van Angola beschikbaar werd gesteld voor Joodse immigranten, onverschillig van welke nationaliteit. Gedurende Wereldoorlog I had Angola te lijden van een Duitse inval van Z.W.Afrika uit en van een inboorlingenopstand.
Lit.: C. de Lannoy et H. v. d. Linden, Hist. de l’expans. coloniale des peuples européens, Portugal et Espagne (Paris 1907).