(Russ.: koeritj, roken, i.c. van de vulkanen; Japans: Tsi-sjima, Chi-shima, duizend eilanden), is een reeks van 32 eilanden, met in totaal 15916 km2 oppervlakte, die zich over een afstand van 1270 km uitstrekken van de zuidpunt van Kamtsjatka tot in de nabijheid van het grote Japanse eiland Hokkaido (Jesso) en een schakel vormen in de vulkanenketen van Japan en Kamtsjatka. De grootste eilanden zijn van N. naar Z.: Sjoemsjir, Paramoesjir (2479 km2), Onekotan, Simoessir, Oeroep (1511 km2), Iteroep of Tetorofce (het grootste: 6725 km2), Sjikotan en Koenasjiri (1548 km2).
De gehele eilandenreeks is van vulkanische aard en heeft 52 (w.o. 17 werkende) vulkanen, o.a. de 2250 m hoge Tsjiatsjia (Chiachia) op Koenasjiri. Ook vindt men er vele zwavelhoudende en warme bronnen. Aardbevingen komen veelvuldig voor. Het door de koude Koerilenstroom (z zeestromen) beïnvloede klimaat is vochtig, kil en bijna subpolair. De noordelijkste eilanden zijn kaal, alleen op de zuidelijke komen lage berken, populieren en dwergeiken voor. Slechts de drie zuidelijkste eilanden zijn bewoond door ca 6000 inw., vnl. Ainos, verder Giljaken en kolonisten. De bodem bevat ijzer, koper, zwavel en salmiak. Er is walvisvangst, haring- en zalmvisserij, jacht en zilvervossenteelt. Deze eilandengroep is in 1653 door de Nederlander Martin de Vries ontdekt en later door Krusenstern en Wrangell meer bekend geworden. In het begin van de 18de eeuw werden de Koerden van het N. uit geleidelijk door op pelzen jagende Russen bezet. In 1875 stond Rusland de eilandenreeks af aan Japan, doch na Wereldoorlog II moest dit land de Koerden weer aan de Sovjet-Unie afstaan.W. VAN DE BUNT
Lit.: S. Bergman, De tusen öarna i fjärran östern, 2 dln (Stockholm 1931-’32, Duitse vert.: Die 1000 Inseln im fernen Osten, 1932; Eng. vert.: Sport and Exploration in the Far East, 1933).