is een ca 2 millioen km2 groot gebied in West-Siberië, ten Z. van het brongebied van de Oeral-rivier, ten W. van de Irtysj bij Omsk en ten O. en ten N. van de Kaspische Zee en het Aral-meer, met ca 4 millioen inw. Het is een afgesleten rompgebergte, thans niet meer dan een laag, vlak plateau, waarboven nog enkele rotsige hoogten uitsteken, o.a. de Moegodsjar-bergen in het Westen en de Altai-uitlopers in het Oosten, ten dele door zandige vlakten overdekt.
De waterscheiding tussen de Siberische en Toeranse laagvlakten is veelal nauwelijks aan te wijzen. De rivieren lopen dood in het zand of eindigen in zoutmeren en -moerassen. In de zand- en grintbeddingen is goudwasserij. Het plateau levert verder zink, koper en vooral ook steenkolen. Het continentale klimaat geeft hier een gemiddelde Febr.-temperatuur van —16,2 gr. C. tegenover een Juli-temperatuur van 24,6 gr. C. De regenval varieert van 120-180 mm per jaar. De winden (boerane) kunnen er hevig zijn. De plantengroei bestaat hoofdzakelijk uit schrale steppengrassen. Bij toepassing van bevloeiing is verbouw van rijst, katoen, wijn enz. uitstekend mogelijk. De bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Kara-Kirgiezen.