ook wel torren genaamd, zijn de insecten, behorende tot de orde Coleoptera (Schildvleugeligen). Het voornaamste kenmerk van deze orde bestaat uit de tot dekschilden vervormde voorvleugels, die in rust het achterlijf en de daaropliggende samengevouwen achtervleugels geheel bedekken.
Een uitzondering vormen in dit opzicht de kortschildkevers (Staphylinidae) waarbij de dekschilden sterk verkort zijn, zodat zij het achterlijf niet bedekken. Toch worden ook hier de achtervleugels er geheel onder opgevouwen. Een dergelijke toestand komt ook bij sommige niet tot deze familie behorende geslachten van kevers voor. Het vliegen gebeurt uitsluitend met de achtervleugels. Vele soorten gebruiken echter de vleugels zelden of nooit, terwijl ze bij nog weer andere geheel verloren zijn gegaan. Deze weinig of niet vliegende soorten zijn gewoonlijk uitstekende lopers, bijv. Carabidae of loopkevers. De poten zijn trouwens bij schier alle kevers goed ontwikkeld en vertonen dikwijls aanpassingen aan een bijzondere levenswijze: graafpoten, springpoten,- zwempoten etc. Behalve de dekschilden vallen aan de bovenzijde nog op het halsschild, d.i. de rug van het eerste borstsegment en het schildje, een klein driehoekje tussen de bases van de dekschilden, dat tot het tweede borstsegment behoort.Aan de kop bevinden zich de steeds bijtende monddelen, die in verband met de levenswijze echter van zeer uiteenlopende vorm zijn, de draad-, knots-, of waaiervormige antennes (in beide laatste gevallen bovendien vaak geknikt) en de twee samengestelde ogen. De vorm van de kop is zeer verschillend, het meest bekend is die van de snuitkevers, waar hij tot een soms zeer lange snuit verlengd is, aan het eind waarvan zich de monddelen bevinden.
Wat de larven van de kevers aangaat, men kan een hele reeks samenstellen van de zeer beweeglijke larven van loopkevers af, met goed ontwikkelde poten en grote kaken, tot de bijna made-achtige larven van de snuittorren. Daartussen liggen dan verscheidene andere typen, zoals de larven der bladsprietige (engerlingen) en kniptorren (ritnaalden). De larventijd neemt dikwijls verscheidene jaren in beslag, zo bijv. doet de larve van de meikever er 3-4 jaar over. De poppen, die slechts zelden door een soort cocon omgeven zijn, zijn typisch vrije poppen, d.w.z. dat de poten, sprieten, vleugelscheden enz. slechts los tegen de romp aanliggen en zich dus veel duidelijker aftekenen dan bij de vlinders.
De levenswijze van de kevers, zowel van de larven als van de imagines, is zeer uiteenlopend, vooral wat voeding en woonplaats betreft. Men treft er zowel vegetariërs als roofdieren, aaseters en planteneters onder aan. Onder de laatste bevinden zich tal van soorten, die tot de belangrijkste vijanden van onze veldvruchten en voorraden behoren. Daarbij spelen, meer dan bij andere insectenorden het geval is, ook de volwassen dieren, die vaak een aanzienlijke levensduur hebben, een rol. Het is in vele gevallen de zgn. rijpingsvraat van de wijfjes, d.w.z. gedurende de periode tussen ontpopping en eileggen, die grote schade aanricht. Als voorbeelden van schadelijke kevers mogen hier genoemd worden de Coloradokever, graanklander, de Amerikaanse Cottonball weevil.
Bij sommige keverfamilies vindt men een minder of meer vérgaande broedzorg, bijv. bij de Aaskevers en de Mestkevers.
De orde der kevers heeft ook talrijke vormen opgeleverd die aan het waterleven zijn aangepast; bekend zijn de Waterroofkevers (Dytiscidae) en de Draaikevers (Gyrinidae).
Wat soortenrijkdom aangaat overtreft deze orde met meer dan 240 000 beschreven soorten alle andere orden van het dierenrijk. Vooral de tropen zijn buitengewoon rijk aan soorten. Onze fauna telt 3500 soorten.
De orde der kevers omvat een groot aantal families, die slechts ten dele op bepaalde anatomische kenmerken tot grotere groepen zijn te verenigen. Algemeen aanvaard wordt de verdeling in Adephaga en Polyphaga. De eerste vormen een kleine groep families, waartoe o.a. de Loopkevers (Carabidae), Zandroofkevers (Cicindelidae), Waterroofkevers [Dytiscidae) en Draaikevers (Gyrinidae) behoren. Wij zullen de — toch min of meer kunstmatige — indeling van de Polyphaga buiten beschouwing laten en slechts de voornaamste families met vertegenwoordigers in onze fauna opnoemen. Dit zijn dan de Kortschildkevers (Staphylinidae), een grote familie met meer dan 700 inlandse soorten, de Aaskevers, met inbegrip van de Doodgravers (Silphidae), de Scarabaeidae, een grote familie, waartoe de Meikevers, Mestkevers, Junikevers enz. behoren en die met de Vliegende herten (Lucanidae) samen de groep der Bladsprietigen (Lamellicornia) vormt, de Watertorren (Hydrophilidae), de Lievenheersbeestjes (Coccinellidae), de Spektorren (Dermestidae), de Kniptorren (Elateridae), de Cantharidae, die met enkele andere families de groep der Weekschilden (Malacodermata) vormen, de Houtwormen of Boorkevers (Anobiidae), de Meelwormen en hun verwanten ( Tenebrionidae). de Oliekevers (Meloidae), de Boktorren (Cerambicidae), merendeels grote kevers, die als larve in hout leven, de Haantjes of Goudhanen (Chrysomelidae), een der grootste families waartoe tal van zeer schadelijke soorten (Coloradokever, vele aardvlooien) behoren, de Snuitkevers (Curculionidae), de soortenrijkste familie van het gehele dierenrijk, merendeels kleine kevertjes, die als larve in plantendelen leven, en de Schorskevers (Ipidae of Scolytidae).
DR G. BARENDRECHT
Lit.: Ed. Everts, Coleoptera Neerlandica (Den Haag 19131922); E. Reitter, Fauna germanica, Käfer (Stuttgart 1908-'16); P. Kuhnt, Illustrierte Bestimmungstabellen d. Käfer Deutschlands (Stuttgart 1913).