Pools letterkundige (Ludzmierz, Galicië, 12 Febr. 1865 Warschau Jan. 1940), bleek bij het verschijnen van zijn eerste (1891) en vooral van zijn tweede (1894) reeks Gedichten de vertegenwoordiger bij uitstek te zijn van enkele zielstoestanden van het „fin de siècle” of beter nog van het „decadentisme”. Hij is vnl. de dichter van de ontmoediging, van een verfijnd en melancholisch erotisme, van een bespottelijk en ten slotte verbitterd heimwee.
Jonge en frisse levenskracht meende hij later te kunnen vinden in de primitieve ziel van de veehoederssmokkelaars uit de hoge Tatras (in zijn bekende galerij van folkloristische tonelen Na skalnym Podhalu (In het rotsachtige P., 1903-’10), in dialect geschreven), of zocht hij in de historische verbeelding, met name in de Middeleeuwen (het drama Zawisza de Zwarte, 1901) of in de Napoleontische tijd (de roman Het einde van een epos, 4 dln,Hij vond onmiddellijk een zeer grote bijval, maar hij blijkt thans belangrijker te zijn als de getuige van een tijd, waar hij de psychologische eigenaardigheden en de typische dictie van bewaard heeft, dan als dichter van blijvende waarde. Een voldoende idee van zijn thema’s en technische kwaliteiten geeft zijn verzameld werk Poezje (4 dln, Warschau 1923).
PROF. DR C. BACKVIS.