graaf, Oostenrijks staatsman van Poolse afkomst (Surochow, Galicië 14 Oct. . 1846 - Radziechow b. Lemberg 9 Juli 1909), studeerde rechten te Krakau, doorliep diverse rangen in de staatsdienst en was van 18881895 stadhouder in Galicië.
Op 2 Oct. 1895 werd hij minister-president van het Oostenrijkse deel der monarchie in een ambtenaren-kabinet. Hij genoot het bijzondere vertrouwen van keizer Frans Jozef en hoopte door uitbreiding van kiesrecht de economische vraagstukken op de voorgrond te brengen en zodoende de felle tegenstelling tussen de nationaliteiten wat te doen luwen. Hij wist inderdaad een kiesrechthervorming aangenomen te krijgen, waarbij naast de vier zgn. curiën — die der grootgrondbezitters, der Kamers van Koophandel, der stedelijke en der plattelandskiezers —, die samen 353 afgevaardigden kozen, een vijfde, van 72 afgevaardigden, werd ingesteld, met algemeen kiesrecht (door 5 J millioen kiezers) gekozen. Maar de strijd tussen Tsjechen en Duitsers laaide weldra hevig op. Om nl. de Tsjechen op zijn hand te krijgen en zich aldus van een meerderheid te verzekeren, die hij nodig had om de in 1897 aan de orde zijnde hernieuwing van de Ausgleich* met Hongarije aangenomen te krijgen, voerde Badeni buiten het parlement om een taalregeling voor Bohemen en Moravië in, waarbij het Tsjechisch in de administratieve dienst in deze landen zowel uit- als inwendig ongeveer gelijke rechten kreeg als het Duits. Alle ambtenaren zouden daar beide talen moeten kennen.
Alleen voor het verkeer met de centrale regeringsbureau’s zou uitsluitend het Duits gebruikt worden. De Duitsers begonnen thans echter een wilde obstructie in het parlement en verwekten ook straattumulten te Wenen. Hoewel Badeni in de Rijksraad de meerderheid behield, moest hij aftreden (28 Nov. 1897). Hij bleef nog een tijdlang afgevaardigde, maar trad in het politieke leven niet meer op de voorgrond. PROF. DR TH.
J. G. LOCHERLit.: P. Molisch, Zur Gesch. d. Badenischen Sprachenverordn. v. 5.U. 22. Apr. 1897 (Wien 1923).