is de bevoegdheid om aan verkiezingen deel te nemen. Men onderscheidt actief en passief kiesrecht.
Actief kiesrecht is het recht, om de lands-, provinciale of gemeentelijke vertegenwoordiging mede te kiezen; passief kiesrecht is de bevoegdheid om tot lid van de vertegenwoordiging gekozen te worden.Toen in 1795 in NEDERLAND de een en ondeelbare Bataafse Republiek werd gegrondvest met volkssouvereiniteit als beginsel, werd krachtens dit beginsel een in verhouding ruim kiesrecht ingevoerd. De staatsregeling van 1798 kende het kiesrecht toe aan ieder, die de leeftijd van 20 jaar had bereikt, in de lasten der maatschappij zijn aandeel droeg, zekere tijd in de republiek gewoond had en in staat was de Nederduitse taal te lezen en te schrijven, terwijl men tevens, om in het stemregister te worden ingeschreven, een verklaring van trouw aan het Bataafse volk moest afleggen. Rechtstreekse verkiezing bestond er evenwel niet: de kiezers kwamen bijeen in grondvergaderingen en kozen daar afgevaardigden naar de districtsvergaderingen, in welke laatste vergaderingen de leden van het Vertegenwoordigend Lichaam gekozen werden. De verkiezing geschiedde dus trapsgewijs of getrapt.
Ook in de opvolgende staatsregelingen bleef trapsgewijze verkiezing bestaan. Dit stelsel bleef in de Grondwetten van 1814 en 1815 gehandhaafd: tot 1848 werd de Tweede Kamer gekozen door de Provinciale Staten, die ook zelf niet rechtstreeks gekozen werden door de burgerij, maar bestonden uit afgevaardigden van de ridderschappen, de steden en de landelijke stand, welke afgevaardigden evenmin rechtstreeks door het kiezersvolk werden aangewezen.
Dit gecompliceerde stelsel werd in 1848 vervangen door het rechtstreeks kiesrecht. Art. 76 der Grondwet bepaalde, dat de leden der Tweede Kamer districtsgewijze werden gekozen. Kiezers waren slechts de meerderjarige Nederlanders, die o.a. een zeker bedrag aan belasting betaalden. Bij de Grondwetsherziening van 1887 werd het actieve kiesrecht verruimd. Kiezers konden zijn: mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die door de kieswet te bepalen kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand bezaten en de door die wet te bepalen leeftijd (ten minste 23 jaar) zouden hebben.
Onder het ministerie-Van Houten kwam in 1896 een kieswet tot stand. Het kiesrecht werd toegekend aan hen, die de 25-jarige leeftijd bereikt hadden en onder een der volgende categorieën vielen:
a. Belastingkiezers. (De aanslag in enige belasting was voldoende.)
b. Woningkiezers. (Bewoners van woningen met een zekere minimale huur.)
c. Loonkiezers. (Zij, die een zeker minimumloon verdienden.)
d. Spaarkiezers. (Zij die een bepaald — klein — bedrag op de spaarbank hadden.)
e. Examenkiezers. (Zij, die enig examen hadden afgelegd.)
Onder dit beperkte kiesrecht steeg het aantal kiezers zeer belangrijk, nl. van 49 pct der mannen in 1900 tot 70,7 pct in 1916.
Herhaaldelijk werden in de volgende jaren pogingen tot verdere uitbreiding van het kiesrecht gedaan. In Oct. 1915 diende de regering een wetsontwerp in, om te komen tot:
1. algemeen mannenkiesrecht;
2. wegneming van de grondwettelijke belemmeringen voor het actieve vrouwenkiesrecht;
3. passief vrouwenkiesrecht;
4. stemplicht;
5. evenredige vertegenwoordiging. Deze Grondwetsherziening werd door de Staten-Generaal aangenomen.
De Kieswet is in 1917 in overeenstemming gebracht met de gewijzigde Grondwet. De invoering van kiesrecht voor vrouwen op volkomen dezelfde voet als voor de mannen is gevolgd bij de wet van 9 Aug. 1919 en in 1922 in werking getreden. Bij Grondwetsherziening van 1922 is voorts o.m. bepaald, dat ook voor de verkiezing van de leden der Eerste Kamer een stelsel van evenredige vertegenwoordiging zou worden ingevoerd.
Volgens de Kieswet worden thans de leden van de Tweede Kamer gekozen door alle ingezetenen des Rijks, mannen of vrouwen, tevens Nederlanders of door de wet als Nederlandse onderdanen erkend, die de leeftijd van 23 jaar hebben bereikt. Zij worden voor vier jaar gekozen. Sterft een lid, of bedankt een lid, dan wordt de volgende op de lijst in zijn plaats gekozen verklaard. Voor de bevoegdheid tot het kiezen van leden der Prov. Staten en der Gemeenteraden gelden dezelfde regelen als voor de Tweede Kamer, behoudens dat men ingezetene der provincie respectievelijk gemeente moet zijn. Uitgezonderd zijn alleen zij, wie het kiesrecht bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is ontzegd; zij, die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd; zij, die wegens krankzinnigheid of zwakheid van vermogens de beschikking of het beheer over hun goederen hebben verloren of van de ouderlijke macht of de voogdij over een of meer hunner kinderen ontzet zijn; zij, die tot een gevangenisstraf van meer dan een jaar zijn veroordeeld gedurende drie jaren nadat hun straf is volbracht, gedurende zes jaren indien de straf voor de tweede maal en levenslang, indien de straf voor de derde maal is opgelegd; zij, die binnen een tijdsverloop van drie jaar meer dan tweemaal zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, insluitende openbare dronkenschap, gedurende drie jaren nadat de laatste uitspraak onherroepelijk is geworden. Voor de politieke delinquenten, vallend onder Tribunaal besluit en Besluit Buit. Strafrecht, gelden bijzondere voorschriften. De aanvankelijk bij de invoering van de evenredige vertegenwoordiging ingevoerde stemplicht is later verzwakt tot een aanmeldingsplicht.
Over de evenredige vertegenwoordiging wordt zeer verschillend geoordeeld. Sommigen beschouwen haar als de meest rechtvaardige vorm van verkiezing, omdat bij dit systeem getracht wordt aan de stem van iedere kiezer volkomen gelijkheid te geven. Zij streven naar verdere vervolmaking in dit opzicht en werken telkens meer verfijnde systemen tot dit doel uit. Anderen hebben vooral oog op het ontbreken van spanning bij verkiezingen volgens de evenredigheidsmethode, vergeleken met verkiezingen bij absolute meerderheden, het afnemen van de belangstelling der kiezers als gevolg daarvan, de grotere invloed van de partijbesturen, de verstarring van het resultaat der verkiezing, het ontstaan van kleine partijen en de grotere moeilijkheid om een werkzame regeringsmeerderheid te verkrijgen. Onlangs heeft het Centraal Stembureau het ontwerp voor een nieuwe kieswet aangeboden, waarin het stelsel van evenredige vertegenwoordiging verder wordt uitgewerkt. Een deel der voorstellen heeft de regering overgenomen en in een ontwerp-wet aan de Staten-Generaal aangeboden.
De leden der Eerste Kamer worden gekozen door de leden der Provinciale Staten. Noord-Brabant, Zeeland, Utrecht en Limburg verkiezen te zamen 13; Gelderland, Overijsel, Groningen en Drente 13; Noord-Holland en Friesland 12 en Zuid-Holland alleen ook 12 leden. De helft van de leden der Eerste Kamer treedt om de drie jaar af. Het Centraal Stembureau verricht de verschillende manipulaties, met de stemming verbonden, en stelt de uitkomst vast. Het bestaat uit 5 leden en 3 plaatsvervangende leden, die voor de tijd van 4 jaar door de Kroon worden benoemd.
Voor het passief kiesrecht is vereist, dat-men Nederlander of Nederlands onderdaan is, niet is uitgesloten van het actief kiesrecht (behalve als gevolg van gerechtelijke vrijheidsberoving of van veroordeling tot vrijheidsstraf anders dan wegens bedelarij of wegens een feit waaruit openbare dronkenschap blijkt) en een minimumleeftijd heeft bereikt, welke voor de Staten-Generaal op 30, voor de Provinciale Staten op 25 en voor de Gemeenteraden op 23 jaren is gesteld.
De Kieswet is, voor zover niet bij de Provinciale Wet of bij de Gemeentewet bijzondere regelingen zijn gemaakt, toepasselijk op de verkiezingen van leden der Provinciale Staten en van de Gemeenteraden.
Lit.: R. Kranenburg, Het Nederl. Staatsrecht; G. W. v. d. Pot, Handb. v. h. Nederl. Staatsrecht en de daar genoemde literatuur, en voorts: A. Pilenco, Les mœurs du suffrage universel en France (1930); Idem, Suffrage universel en France depuis 1848 (1930); F. Hermens, Demokratie und Wahlrecht (1933); McGulloch, Suffrage and its Problems (1929); H. L. Morris, Parliamentary Franchise Reform in England from 1885 to 1918 (1921) ; Francis-Bernard, La liberté de candidature aux assemblées législatives en France et à l’étranger. Etude historique, politique, juridique (1925); Seymour and Frary, How the World votes, the Story of Democratie Development in Elections (2 dln, 1918).
Het kiesrecht is naar BELGISCH recht als volgt geregeld. Voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat (wat betreft de rechtstreeks gekozen senatoren) zijn kiesgerechtigd de ingezetenen van volle 21 jaar, die sedert ten minste zes maanden woonachtig zijn in dezelfde gemeente en die zich niet bevinden in een der gevallen van uitsluiting, voorzien door de wet, nl. door het kieswetboek. Elk kiezer heeft slechts recht op één stem (Grondwet art. 47). Bij toepassing van het laatste lid van art. 47 der Grondwet heeft de wet van 27 Mrt 1948, met dezelfde vereisten als deze welke voor de mannen zijn gesteld, het stemrecht aan de vrouwen verleend. De stemming is verplicht en geheim. Zij geschiedt in de gemeente en de candidaten worden volgens het stelsel der evenredige vertegenwoordiging verkozen. Om tot volksvertegenwoordiger of senator te worden verkozen moet men Belg zijn door geboorte of de grote naturalisatie bekomen hebben, het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten en woonachtig zijn in België. Om tot volksvertegenwoordiger verkozen te worden moet men de volle ouderdom van 25 jaar bereikt hebben. Voor de Senaat is de minimumleeftijd 40 jaar (Grondwet art. 50 en art. 56). De leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat worden verkozen voor vier jaar (art. 51 en art. 55 der Grondwet).
Voor de Provinciale Raden zijn kiezers al de burgers, die voldoen aan de vereisten, gesteld voor de Kamerverkiezingen. De leden worden verkozen bij toepassing van de beginselen, die voor de Kamerverkiezingen zijn aangenomen, behoudens enkele wijzigingen voortvloeiende uit de aard der provinciale verkiezingen (verkiezing per kiesdistrict en niet per arrondissement). Om tot provinciaal raadslid te kunnen worden verkozen, en het te blijven, moet men, zonder onderscheid van kunne,
1. Belg zijn door geboorte of de grote naturalisatie hebben bekomen,
2. volle 25 jaar oud zijn,
3. zijn woonplaats in de provincie hebben (art. 23 van de Inrichtingswet der provinciale verkiezingen).
Tot de provinciale verkiezingen wordt overgegaan om de vier jaar (art. 29 Prov. Kieswet). De provinciale raden kunnen alleen krachtens een wet ontbonden worden; de koning is niet gerechtigd om ze te ontbinden, tenzij bij gelijktijdige ontbinding van de Senaat (art. 56 quater, Grondwet).
Voor de Gemeente zijn kiesgerechtigd al de mannen en vrouwen, die de hoedanigheid van Belg bezitten of de naturalisatie (gewone of grote) hebben bekomen, de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt en sedert ten minste zes maanden hun woonplaats in de gemeente hebben (art. 1 van de Gemeentekieswet).
Mannen en vrouwen zijn voor de gemeenteraad verkiesbaar, indien zij de hoedanigheid van Belg bezitten, de volle leeftijd van 25 jaar bereikt hebben en hun woonplaats in de gemeente hebben (art. 65 van de Gemeentekieswet). De gemeenteraadsverkiezingen hebben van rechtswege plaats om de zes jaar, op de tweede Zondag van Oct. Zij geschieden naar het stelsel, bepaald door de bij het K.B. van 4 Aug. 1932 samengeordende wetten. De principes zijn dezelfde als voor de Kamerverkiezingen, maar het stelsel der evenredige vertegenwoordiging wordt hier op een enigszins speciale wijze toegepast. De gemeenteraden kunnen alleen door een wet ontbonden worden. Buitengewone en gedeeltelijke verkiezingen kunnen evenwel plaats hebben, krachtens een beslissing van de gemeenteraad of krachtens een koninklijk besluit, om te voorzien in de opengevallen plaatsen. Deze verkiezingen moeten altijd plaats hebben op een Zondag.