Zweeds schrijfster en dichteres (Göteborg 26 Oct. 1900 - bij Alingsas Apr. 1941), behoort tot een generatie, die is opgegroeid in angst voor het leven en later de harmonie niet heeft kunnen vinden. In vertwijfeling over het wereldgebeuren heeft zij in 1941 de dood gezocht.
Haar gedichten getuigen van grote oorspronkelijkheid, felheid van uitdrukking, een beklemmende, geestelijke spanning tussen ,,de macht der begeerte en de dwang der verzaking”.
DR P. M. BOER-DEN HOED
Bibl.: Haar dichtbundels zijn Gömda land (Verborgen Landen, 1924); Härdarna (De Haarden, 1929); För trädets skull (Ter wille van de boom, 1935), haar belangrijkste bundel in de stijl van T. S. Eliot en sterk beïnvloed door het surrealisme, en de posthuum uitgegeven bundel De sju dödssynderna (De zeven Doodzonden, 1942). Eerst na 1930 begon zij romans te schrijven: Astarte (1931), Merit vaknar (M. ontwaakt, 1933), verwant met Ibsen’s Gengangere (Spoken); Kris (1934), een novellenbundel Uppgörelser (Afrekeningen, 1934); För lite (Te Weinig, 1936), en de bijtende satire Kallocaïn (1940), een persiflage op de totalitaire staat.