is in massa en afmetingen de grootste planeet. Jupiter volgt op Venus in helderheid, wordt soms door Mars in helderheid overtroffen, maar is meestal helderder dan Sirius.
De helderheid bij een gemiddelde oppositie is —2m,23. De gemiddelde afstand tot de zon is 777 600 000 km, de kleinste en grootste afstand van de aarde zijn ong. 600 millioen en 1000 millioen km. De omloopstijd bedraagt 11,862 siderische jaren, de excentriciteit is 0,04837, de helling van de baan ten opzichte van de ecliptica is i° 18' 28". De gemiddelde middellijn van Jupiter is 139 730 km of 10,97 maal die van de aarde, de totale massa is 1/1047 die van de zon of 318 maal die van de aarde. De gemiddelde dichtheid is 1,34, dat is iets minder dan een vierde van de dichtheid der aarde. Voor deze uiterst geringe dichtheid heeft men nog geen zekere verklaring kunnen geven, maar waarschijnlijk moet de oorzaak gezocht worden in het feit dat Jupiter een groter percentage waterstof en andere lichte elementen bevat dan de aarde.De omwentelingstijd van Jupiter om haar as is aanzienlijk korter dan bij de aarde, nl. ongeveer 9h 55m. Ten gevolge van deze snelle rotatie is zij sterk afgeplat: de afplatting bedraagt 1/15,4 of 7°/0.
De schijnbare diameter van Jupiter is 30,5" 4g,8" (zelfs in een vrij kleine kijker, met 60 x vergroting, is de schijf ongeveer zo groot als die van de maan). Met een grotere kijker ziet men een grote rijkdom aan details, in rode en bruine tinten met hier en daar groen. De vlekken zijn gerangschikt in gordels, min of meer evenwijdig aan de aequator van de planeet; deze gordels veranderen voortdurend in aantal, breedte en ligging, waaruit men opmaakt dat dit atmosferische verschijnselen zijn, als wolken. Sommige vlekken blijven lang zichtbaar, b.v. de zgn. grote rode vlek, die in 1878 het eerst werd gezien, gaandeweg zwakker en minder rood werd en thans nog zichtbaar is als inham in de grote zuidelijke gordel; zij heeft zeker 75 jaar bestaan.
Het spectrum van Jupiter is voor het grootste deel dat van teruggekaatst zonlicht, maar verder zijn er nog sterke absorptiebanden in het oranje en rood, afkomstig van methaan en ammonia in de atmosfeer van de planeet.
Het waargenomen oppervlak, dat waarschijnlijk uit wolken van ammonia-kristalletjes bestaat, heeft een temperatuur van ongeveer —140° C.; Jupiter straalt zelf geen licht uit, al het licht is afkomstig van de zon. De albedo is 0,44.
Men kent thans 11 satellieten van Jupiter. Vier hiervan, Io, Europa, Ganymedes en Callisto, werden ontdekt toen Jupiter voor het eerst door een kijker waargenomen werd, door Galilei op 7 Jan. 1610 en onafhankelijk door Simon Marius, op 8 Jan. 1610.
De laatste drie werden fotografisch ontdekt met een der grote reflectoren van de Mount Wilson Sterrenwacht. Zij zijn uiterst zwak. Io, Europa, Ganymedes en Callisto zijn zo helder, dat zij met een binocle gezien kunnen worden, men ziet ze in de kijker als schijfjes en men kan op het oppervlak vlekken waarnemen, waaruit omwentelingstijden bepaald kunnen worden. Deze komen overeen met de omloopstijden. De theorie van hun onderlinge storingen is zeer ingewikkeld. De banen van de satellieten Io, Europa, Ganymedes en Callisto hebben een zo geringe helling ten opzichte van die van Jupiter, dat zij, behalve Callisto, bij elke omwenteling verduisterd worden.
Bij conjunctie wordt de schaduw van de satellieten op de planeet gezien. De waarnemingen van de eclipsen worden gebruikt om de elementen van de banen en de diameters van de satellieten te bepalen. Reeds in 1675 ontdekte de Deense astronoom Roemer, uit een periodieke variatie in de tijdstippen van de eclipsen, dat het licht zich met een eindige snelheid voortplant; hij vond dat het licht de diameter van de baan van de aarde aflegt in ongeveer 16½ minuut.