Oudromeinse godin, die volgens latere opvatting overeenkwam met de Griekse Hera. Wat haar oorsprong is, valt niet met zekerheid te zeggen.
Haar naam betekent „jonge vrouw” (vgl. iuvenis= jongeling). Daar zij voor de vrouwen dezelfde plaats inneemt als de genius voor de mannen, is zij naar alle waarschijnlijkheid in oorsprong de vruchtbaarheidskracht der vrouw. Daarvoor pleit ook, dat het geitevel, waaruit de riemen werden gesneden, die de Luperci gebruikten om deze vruchtbaarheid door slaan te wekken (z Lupercalia), Amiculum Junonis heette (Juno-kleed). Als Juno Lucina (van lux, licht: misschien „de stralende”, als maangodin, volgens anderen „die aan het licht brengt”) stond zij de vrouwen bij de bevalling bij. De eerste dag der maand was haar (en Janus) heilig en in een tot haar gerichte formule werd op elke iste afgekondigd, wanneer de Nonae (5de of 7de) en de Idus (13de of 15de) in die maand zouden vallen. De maand Juni is waarschijnlijk naar haar genoemd.
Als Juno Lucina had zij een zeer oud heiligdom op de heuvel Esquilinus te Rome, waar haar op de 1ste Mrt een offer werd gebracht. Als Juno Moneta (vermoedelijk van monere = vermanen, maar later verklaard als „muntgodin”; in werkelijkheid is het woord moneta „munt” gaan betekenen, doordat de munt zich bij de tempel van Juno Moneta bevond) had zij een tempel op de N.O. spits van de Capitolijnse heuvel, die door Camillus in 344 v. Chr. zou zijn gesticht; de daar te harer eer gehouden ganzen zouden de Romeinse bezetting hebben gewekt, toen in 387 de Galliërs het Capitool wilden innemen. Het beroemdst is zij als Juno Regina, de koningin, die naast Jupiter in de Capitolijnse tempel vereerd werd en waarvan een beeld uit het Etrurische Veji na de verwoesting van deze stad in een tempel op de Aventijn werd geplaatst. Juno werd in geheel Latium vereerd; bekend is ook de cultus van Juno Sospita, de Redster, te Lanuvium, eng met die te Rome verbonden.