(François Camille), Frans staatsman (St. Dié, Vogezen, 5 Apr. 1832 - Parijs 17 Mrt 1893), begon zijn loopbaan als advocaat.
In 1869 werd hij in het Wetgevend Lichaam gekozen, waarin hij het ministerie-Ollivier bestreed.Op 4 Sept. 1870 maakte Ferry deel uit van het Gouvernement van de Nationale Verdediging en in Nov. daaropvolgende belastte dit hem met het burgemeesterschap van Parijs. Kort daarop was hij afgevaardigde in de Nationale Vergadering geworden, waarin hij leider van de gematigde republikeinen werd. Van 15 Mei 1872 - 24 Mei 1873 was hij gezant te Athene. Na de overwinning van de republikeinen over de monarchalen in 1879 werd hij 4 Febr. minister van Onderwijs in het kabinet-Waddington en behield ook in het volgende ministerie De Freycinet zijn portefeuille. Hij voerde leerplicht, neutraal en kosteloos lager onderwijs in. Confessionele scholen werden onder staatstoezicht geplaatst. Aan niet geautoriseerde congregaties (o.a. de Jezuïetenorde) werd het geven van onderwijs verboden. 23 Sept. 1880 werd Ferry zelf minister-president. Het gelukte hem tijdens dit bestuur aan Frankrijk zijn initiatief van grote mogendheid te hergeven door de bezetting van Tunis (12 Mei 1881). Niet lang daarna kwam hij echter ten val door de samenwerking van de radicalen met de rechterzijde (14 Nov.). Van 30 Jan. 29 Juli 1882 was Ferry toen weer minister van Onderwijs in het tweede ministerie-De Freycinet en vormde 19 Febr. 1883 zijn tweede kabinet. Nu werden aan de prinsen uit de familiën, die vroeger in Frankrijk geregeerd hadden, hun posten in het leger ontnomen. Zijn grootste aandacht wijdde hij aan de uitbreiding van Frankrijks koloniaal bezit in Achter-Indië (Annam onder protectoraat, 25 Aug. 1883). Maar deze koloniale ondernemingen waren bij de Franse kleine burgerij ten zeerste impopulair. De Kamers stonden slechts geringe credieten toe. Ferry’s politieke samenwerking met Bismarck in de Congo-crisis (15 Nov. 1884 - 26 Febr. 1885, Berlijnse Koloniale conferentie), verschafte veel gelegenheid tot critiek aan de radicalen onder Clemenceau, zodat een klein échec van de Franse troepen bij Lang-son in Tonkin (28 Mrt 1885) voldoende was, om zijn ministerie te doen vallen (30 Mrt). Tijdens de Boulangistische crisis van 1887 maakte hij zich nog meer gehaat door als een van de eersten tegen de populaire generaal op te treden. De Tonkinees was nu zijn bijnaam geworden. Bij de presidentsverkiezingen na het aftreden van Grévy (Dec. 1887) was hij eerst candidaat voor de republikeinse linkerzijde, maar werd genoodzaakt ten behoeve van Sadi Carnot van die candidatuur af te zien. In 1889 werd hij te St. Dié, dat hij sedert 1871 in de Kamer vertegenwoordigde, niet herkozen. In 1891 werd hij echter senator (voor Epinal) en 24 Febr. zelfs Senaats-president.
DR J. S. BARTSTRA
Bibl.: Le Tonkin et la mère-patrie (1890) ; Discours et opinions (éd. Robiquet, 7 dln, 1893-1898) ; Lettres (éd. Abel Ferry, Dreyfus, Schmidt, 1914).
Lit.: A. Rambaud, Jules Ferry (1903); Billot, J. F. (1904); A. Israël, L’école de la République: l’œuvre de J. F. (1931); M. Aldao, Les idées coloniales de J. F. (1933); T. F. Power, J. F. and the Renaissance of Eastern Imperialism (1944) ; M. Reclus, J. F. (1947).