Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Johannes Theodoor de VISSER

betekenis & definitie

Nederlands godgeleerde en staatsman (Utrecht 9 Febr. 1851 ’s-Gravenhage 14Apr. 1932), studeerde te Utrecht in de theologie en promoveerde aldaar in 1880, was achtereenvolgens Ned. Herv. predikant te Leusden (1880), Almelo (1884), Rotterdam (1888) en sinds 1892 te Amsterdam en verwierf zich een grote roep als kanselredenaar.

Zijn belangstelling ging reeds vroeg uit naar het sociale vraagstuk, waarvan hij op grond van zijn Orthodox-Protestantse geloofsovertuiging de oplossing zocht in de verzoening der belangen van werkgevers en werknemers. Hij richtte in 1891 te Rotterdam een Chr. Werkmansbond op en had een groot aandeel in het tot stand komen in 1894 van de Chr. Nationale Werkmansbond (z arbeider, arbeidersbeweging), waarvan hij erevoorzitter werd. Hij ijverde tevens voor het bijzonder (Protest.) onderwijs en was mede-oprichter en sinds 1898 voorzitter der Ver. voor Christelijk Volksonderwijs. Van 18971918 had hij zitting in de Tweede Kamer, achtereenvolgens als vertegenwoordiger van de Chr.Hist.

Kiezersbond (tot 1903), van de Chr.-Hist. Partij (sinds 1903) en van de Chr. Hist. Unie (sinds 1908); van laatstgenoemde was hij de eerste voorzitter, tevens werd hij in 1910 voorzitter der Chr.-Hist. Kamerfractie. In het eerste en tweede kabinet-Ruys de Beerenbrouck trad hij op als minister van het nieuwe departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (1918-1925) en bracht als zodanig de Lager Onderwijswet-1920, waarbij de onderwijspacificatie, in de Grondwetsherziening van 1917 als beginsel opgenomen, op consequente wijze werd uitgevoerd. In 1925 trad hij af en trok zich uit het openbare leven terug.Bibl.: De daemonologie van het O. T., diss. Utrecht (1880); Hosea.de man des geestes (1886); Hebreeuwsche archaeologie, 2 dln (Utrecht 1898); Onze plichten (Amsterdam 1893, herdr. 1897); Kerk en staat, 3 dln (Leiden 1926-’27).

< >