Nederlands admiraal (Reeuwijk 10 Mei 1724 -’s-Gravenhage 7 Mei 1793), trad in 1736 als adelborst in zeedienst bij de Admiraliteit te Amsterdam, werd in 1740 luitenant en in 1750 extra-ordinaris-kapitein. In 1779 door Willem V benoemd tot schout-bij-nacht, werd hij in 1781, tijdens de 4de Engelse oorlog, belast met het begeleiden van een koopvaardijvloot naar de Oostzee. 5 Aug. ontmoette hij ter hoogte van Doggersbank een Engelse koopvaardijvloot, begeleid door een eskader van gelijke sterkte onder de vice-admiraal Hyde Parker.
De slag bleef onbeslist, zodat beide partijen zich de overwinning toeschreven.Hij werd met uitbundige geestdrift in Nederland ontvangen, door de stadhouder benoemd tot vice-admiraal en begiftigd met een degen met gouden gevest, terwijl de Staten-Generaal hem een gouden penning en keten vereerden. In 1791 werd hij buitengewoon en in 1793 gewoon luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland. Na de vrede in 1784 beijverde hij zich, met de admiraals Van Kinsbergen, Van Braam en Van Wassenaer, de zeemacht te verbeteren. Hoewel vele voorstellen niet werden uitgevoerd kon toch op het gebied van het seinwezen en dat der artillerie en de scheepsdienst een aantal verbeteringen worden ingevoerd.
Lit.: J. G. de Jonge. Gesch. v. h. Ned. Zeewezen. D IV (18.59).