Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Joannes CASSIANUS

betekenis & definitie

abt, geestelijk schrijver, de grondlegger van het Semi-Pelagianisme, werd omstreeks 360, vermoedelijk in het huidige Dobroedsja, geboren. Hij ontving het eerste onderwijs in een klooster te Bethlehem, deed langdurige reizen door Egypte en bezocht er de kluizenaars der woestijn.

Omstreeks 400 begaf hij zich naar bisschop Joannes Chrysostomus te Constantinopel, die hem tot diaken wijdde. Na diens verbanning werd hij naar Rome gezonden (404), waar hij bij paus Innocentius I optrad voor Chrysostomus. Omstreeks 415 — hij was ondertussen priester gewijd — vestigde hij zich te Marseille en stichtte er een klooster voor mannen en een voor vrouwen. Door deze stichtingen en vooral door zijn twee geschriften De institutis coenobiorum et de octo principalium vitiorum remediis (meest over de uiterlijke organisatie der kloosters) en Collationespatrum (over het inwendig geestelijk leven) heeft hij machtig veel bijgedragen tot de verspreiding van kloosters in Gallië en Spanje.

Beide werken zijn tevens van belang voor de geschiedenis van de liturgie en het koorgebed. In Collationes 3, 13 bevestigt hij, tegen de H. Augustinus, dat het ontwaakte heilsverlangen, het begin van de bekering, de voorbereiding tot de genade, het werk is van de mens alleen en niet van God; dat de voorbestemming volgt op het vooruitzien der goede werken (die voorbestemming post praevisa merita werd door de Kerk nooit veroordeeld en tot heden door menige Katholiek gehouden); dat de mens op eigen krachten de eens verkregen gerechtigheid tot het einde toe kan bewaren. Deze leer kreeg de naam van Semi-Pelagianisme.

Ter bestrijding van Nestorius schreef Cassianus in 430, op aandringen van de aartsdiaken van Rome, de toekomstige paus Leo I, De incarnatione Domini contra Nestorium. Hij overleed omstreeks 435 en wordt tot op heden als heilige vereerd op sommige plaatsen (te Marseille op 23 Juli; in de Griekse Kerk op 28 Febr.).DR V. MOREL O.CAP.

Bibl.: Migne, Patrologia latina,49 en 50; Petschenig inCSEL, 13 en 17. Vertalingen: E. Pichery, Conférences (S. Maximin 1923); Les institutions et les remèdes aux huit principaux vices (Toulouse 1925); Duitse vertaling door A.

Abt en H. Kohlhund in Bibliothek der Kirchenväter (Kempten 1879).

Lit.: Bardenhewer, Geschichte d. altchristl. Literatur, IV, 558-564 (Freiburg 1924); F. Cab rol, art. Cassien in Dictionnaire d’archéologie et de liturgie, II, 2348-57 (Paris 1910); Schanz, Geschichte d. röm.

Literatur, IV, 2, 511-518 (München 1920); M. Olphe-Galliard, art. Cassien in Dictionnaire de spiritualité, II, 214-276 (Paris 1938) met uitgebreide literatuuropgave; A. Hoch, Lehre des Joh.

Cassianus von Natur und Gnade (Freiburg 1895); O. Abel, Studien zu dem gall. Presbyter J. Kassian (München 1904); J.

Laugier, S. Jean Cassien et sa doctrine sur la grâce (Lyon 1908); E. Schwartz, Konzilsstudien, I. Kassian und Nestorius (Straatsburg 1914).

< >