(Flore, Floris), ook J. van Celico genoemd, mystiek en apocalyptisch schrijver (Celico, bij Cosenza, Calabrië, ca 1132 - Fiore 30 Mrt 1202), werd na aanvankelijk een werelds leven geleid te hebben in 1174 abt van de Cisterciënser abdij Casamari bij Corazzo, waar hij zijn voornaamste werken schreef. Hij stichtte in 1191 in Fiore het klooster San Giovanni, dat als een strengere tak van de Cisterciënser orde de bakermat van de Ordo Florensis werd.
Deze ontving in 1196 de goedkeuring van paus Coelestinus III, bleef echter beperkt tot Calabrië en loste zich in de 16de eeuw in andere orden op. Joachim was een geleerd en kerkelijk gezind man, maar dit neemt niet weg, dat hij zeer eigenaardige spiritualistische en apocalyptische hervormingsideeën verkondigde in zijn drie hoofdwerken: Liber concordiae N. ac V. Testamenti, Psalterium decem chordarum en Expositioin Apocalypsim, alle in de jaren 1519-1527 te Venetië verschenen. Hij onderscheidt in de geschiedenis der mensheid drie tijdperken, elk van zeven perioden: het tijdperk van God de Vader, lopende van Adam tot Christus’ menswording en aangeduid als de periode van knechtschap onder de Wet, van het vlees, van de leken en gehuwden ; het tijdperk van God de Zoon, beginnend met Eliseus en eindigend in de toenmalige tijd, d.i. de periode van het geloof, van de clerici, van een leefwijze, verdeeld tussen het vlees en de geest, en ten slotte het tijdperk van de H. Geest, voorbereid door de H. Benedictus en aanvangend ca 1260, waarin de liefde heerst en de mens vergeestelijkt wordt door de genade, waarin geen priesters meer nodig zijn en de pauskerk wordt opgelost in de kerk van de H.
Geest. De geheimzinnigheid en vaagheid van uitdrukking lieten meestal een welwillende interpretatie toe, zodat voorlopig geen veroordeling volgde. Thomas van Aquino bestreed evenwel reeds Joachims spiritualistische opvatting van Kerk en geschiedenis, terwijl de provinciaal-synode van Arles in 1263 zijn geschriften verbood. Joachims ideeën leefden voort in het zgn. Joachimisme, dat een veel feller karakter droeg en talrijke aanhangers vond onder de Spiritualen van de Franciscanen. De inquisitie maakte hieraan een einde. Dante was Joachim goed gezind en plaatste hem in het paradijs.Lit.: P. Fournier, Etudes sur J. de F. et ses doctrines (Paris 1909); W. Mulder S.J., J. v. F. als Profeet (1916); H. Grundmann, Studiën über J. v. F. (1927); E.
Aegenher, J. de F., l’Evangile étemel (1928, Fr. vert, en biogr.) ; E. Buonaiuti, G. da F. (Roma 1931) ; H. Bett, J. d. F. (London 1931) ; A. Anitchkof, J. de F. et les milieux courtois (Roma 1931); G. La Piana in Spéculum, dl 7 (1932), blz. 257-282; Joachim Abbatis Liber contra Lombardum, ed.
E. Ottaviano (1934); F. Foberti, G. da F. (Firenze 1934); E. Aegenher, Les hérésies du moyen-âge (1935) ; J. G. Huck, J. v.
F. und die joachitische Lit. (1938); F. Foberti, G. da F. e il Gioachinismo antico e modemo (Padova 1942); H. Grundmann, Neue Forschungen über J. v. P. (Marburg 1950).