(of Soet), Nederlands toneelschrijver en dichter (Amsterdam 6 Mrt 1615 - 11 jan. 1674), uit ontwikkelde Doopsgezinde kring, publiceerde sinds 1636 talrijke toneelstukken, minnedichten, gelegenheidsverzen, historieprenten enz., werd in 1640 in hechtenis genomen wegens zijn schimpdicht Grove-Roffel, komt als toneelspeler voor 1640/’42 en ’48, als boekbinder en -drukker 1651, in welk jaar hij voor 6 jaar uit Amsterdam werd gebannen wegens zijn Palm-kroon voor... Andries en Kornelis Bikker (pamfl.
Knuttel 6819/20), woonde in 1663 wederom aldaar als wijnkoper en exploiteerde verder tot zijn dood de herberg „De zoete rust”. Hij was een libertijn, bijgen. de Amsterdamse Anti-Christ, en later aanhanger van het chiliasme. In zijn herberg vergaderde een dichtersbent, waartoe o.a. Henrick Bruno behoorde en waarvan de geestesproducten als Parnassus aan ’t Y of konstschoole ter deugd (Amsterdam 1663) zijn gepubliceerd. Hoewel een middelmatig dichter, heeft Zoet door zijn roerig gedrag een algemene bekendheid verkregen.MR H. F. WIJNMAN
Bibl.: Drooge Goossen, 2de dl (Amsterdam 1636, toneelst., 1ste dl d. J. H. Krul) ;Hedensdaaghschemantel-eer, voor-stellende de groote geld-sucht deser verdorven eeuwen (Amsterdam 1636) ; Jochem Jool (Amsterdam 1636, toneelst.) ; Bachus-hoogh-tijt (Amsterdam 1638) ; Clorinde en Dambize (Amsterdam 1640, toneelst.) ; Olimpias (Amsterdam 1640, id.) ; Thimoklea (Amsterdam 1641, id.) ; Maagdenbank (Amsterdam 1641); Kornelia Bentivogli (Amsterdam 1650, toneelst.) ; d’Uitsteekenste digt-kunstige werkken (Amsterdam 1675, herdr. 1714, 1719). Bew.: C. v. Mander, Uitlegging over de Metamorphosis v.
Ovidius (Amsterdam 1643); J. Viverius, Wintersche avonden (Amsterdam 1649). Vert.: J. Buxdorfius, De schoole der Jooden (Amsterdam 1650); Torquato Tasso, De adellike huisvader (Amsterdam 1658). Brieven aan Joh. de Witt, 1668 en ’70, in: Brieven aan Joh. de W., uitg. d. N. Japikse, II (Amsterdam 1922).
Lit.: K. O. Meinsma, Spinoza en zijn kring (1896) ; W. Zuidema, J. Z., in: Oud Holland XXIII (1905); J. Koopmans, J.
Z., in: Nieuwe taalgids XI (1917); I. Prins, Amsterdamsche schimpdichters vervolgd, in: Jaarboek Amstelodamum XXX (1932) ; A. C. M. Meeuwessen, Jan Luyken, diss. Utrecht (1952) ; Gesch. v. d. letterkunde in Ned. V (1953), blz. 207-221.